WRE 2TN - Cursus Spelling - Verkleinwoorden

Maak de instapopdracht die op je tafel ligt zelfstandig.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§6/7 Verkleinwoorden
Voordat we beginnen:
WELKOM 2TN
timer
5:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Maak de instapopdracht die op je tafel ligt zelfstandig.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§6/7 Verkleinwoorden
Voordat we beginnen:
WELKOM 2TN
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - Spelling
1. Lesdoelen
2. Instapopdracht nakijken
3. Herhalingsvragen
4. Uitleg: verkleinwoorden
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

  • Je leert wat verkleinwoorden zijn;
  • Je leert verkleinwoorden op je juiste manier spellen.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het meervoud van sloot?
A
slooten
B
sloots
C
sloten
D
slotten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meervoud van huis?
A
huizen
B
huisen
C
huissen
D
huizzen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meervoud van golf?
A
golfen
B
golven
C
golffen
D
golvven

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord schrijven we met een hoofdletter?
A
kerstbal
B
kerstboom
C
kerstkaart
D
kerstmis

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord schrijven we met een hoofdletter?
A
maandag
B
weekend
C
maart
D
surinaamse

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin staat de komma op de juiste plaats?
A
Ik wil graag naar Noorwegen op vakantie, omdat daar fjorden zijn.
B
Ik wil graag naar Noorwegen op vakantie omdat, daar fjorden zijn.
C
Ik wil graag naar Noorwegen op, vakantie omdat daar fjorden zijn.
D
Ik wil graag naar Noorwegen, op vakantie omdat daar fjorden zijn.

Slide 10 - Quizvraag

§6/7 Verkleinwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken: boek-boekje, potlood-potloodje

Soms moet je ook nog iets anders doen:
broer -> broertje
raam -> raampje
buiging -> buiginkje
wandeling -> wandelingetje
zon -> zonnetje
pizza -> pizzaatje
saté -> sateetje
baby -> baby'tje

Slide 12 - Tekstslide

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 13 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 14 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 15 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje
C
la'tje
D
latje

Slide 16 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 17 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van "arm"?
A
Armetje
B
Armkje
C
Armje
D
Armpje

Slide 18 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 19 - Quizvraag


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 20 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
harinkje - omaatje - cafeetje
B
haringetje - omaatje - cafeetje
C
harinkje - omaatje - cafétje
D
harinkje - oma'tje - cafétje

Slide 21 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 22 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Wat:
Basis: opdracht 1 tot en met 4 (blz. 228-229)
Kader: opdracht 1 tot en met 4 (blz. 236-237)
Hoe:
Zelfstandig. Zet de antwoorden in je schrift.
Hulp:
De 4 B's (poster whiteboard) 
Tijd:
10 minuten
Klaar:
Kiezen uit:
- Oefenen in de online trainer met cursus spelling
- Samenvatting maken van Cursus 7 Spelling
- Quizvragen bedenken over Cursus 7 (daarna inleveren)
ZELFSTANDIG WERKEN

Slide 23 - Tekstslide

  • Je leert wat verkleinwoorden zijn;
  • Je leert verkleinwoorden op je juiste manier spellen.
Lesdoelen

Slide 24 - Tekstslide