§4Verkleinwoorden+§7 PV tegenwoordige tijd

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je verkleinwoorden en woorden die eindigen op een klinker spelt

Slide 2 - Tekstslide

Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken door er je, pje, tje of etje achter te zetten: 
rand – randje; 
scherm – schermpje; 
varken – varkentje; 
ring – ringetje. 

Soms moet je een medeklinker verdubbelen: gum – gummetje.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Let goed op:

Bij woorden die eindigen op ng, komt soms etje (kring – kringetje); soms wordt de g een k: paling – palinkje.
 
Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: pizza – pizzaatje; coupé – coupeetje; foto – fotootje; accu – accuutje.
Bij woorden op i verandert de i in ie: kiwi – kiwietje


Slide 5 - Tekstslide

Bij woorden op medeklinker + y komt een apostrof: party – party’tje; maar als er een klinker voor de y staat, komt er geen apostrof: smiley – smileytje.


Bij afkortingen komt een apostrof: pc – pc’tje. 

Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: gat – gaatje

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Tekstslide

H1E- 2022-2023

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 14 - Tekstslide

Gebruik voor het maken van de opdrachten goed de theorie van blz. 248

Maken:
§4 SPELLING/ Verkleinwoorden
opdr.  1 t/m 3
blz. 251

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt en kun je de pv tt correct spellen als je/ jij achter de persoonsvorm staat

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord waaraan je kunt zien in welke tijd de zin staat. Ook zie je hieraan of een zin in het enkelvoud of in het meervoud staat. De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp van de zin. Als je een zin wilt ontleden, moet je eerst weten wat de persoonsvorm is. Dan bepaal je het onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bepalingen.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe vind ik de pv?

Slide 21 - Tekstslide

Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Zo vind je de ik-vorm
Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten
Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.




Slide 22 - Tekstslide

Soms moet je een letter toevoegen of weglaten:
– laden → laad; boffen → bof.



Bovendien verandert er soms een v in een f of een z in een s:
– beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 23 - Tekstslide

Zo schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm:
– ik laad, laad ik; ik bof, bof ik. 
Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
– laad jij/je; bof jij/je. 

Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

Slide 24 - Tekstslide

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.
Zie ook Handig!: Schema werkwoordspelling blz.290.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Video

0

Slide 28 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 29 - Tekstslide

H1E- 2022-2023

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 32 - Tekstslide

Gebruik voor het maken van de opdrachten goed de theorie van blz. 252

Maken:
blz. 252-253
§7 SPELLING/ persoonsvorm tegenwoordige tijd
opdr.  1 t/m 6

Alleen als je klasgenoot die naast je zit ook klaar is dan maak je samen opdracht 7
blz. 253

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Het alfabet kent verschillende klinkers, namelijk a, e, i, o en u. De rest van de letters zijn medeklinkers. 

Een handig ezelsbruggetje om te onthouden welke letters klinkers zijn is ‘Oei, au’. Oei zeg je als je iets onhandigs doet, bijvoorbeeld zwaaien met een bijl. Au zeg je als de bijl je raakt en het zeer doet.

Slide 35 - Tekstslide