Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
2hv grammatica Brug +H1 zd + ws
Wat is de pv?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
ploeg
B
was
C
tevreden
D
niet
1 / 52
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
52 slides
, met
interactieve quizzen
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wat is de pv?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
ploeg
B
was
C
tevreden
D
niet
Slide 1 - Quizvraag
Wat is het ow?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
Over de resultaten van de ploeg
B
de coach
C
de ploeg
D
de resultaten
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de bijw.bep?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
de
B
tevreden
C
ploeg
D
niet
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het ow?
Het meisje geeft de planten water.
A
het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het lv?
Het meisje geeft de planten water.
A
het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het mv?
Het meisje geeft de planten water.
A
het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het ow?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lv?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het mv?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 9 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij ligt op de grond.
op de grond=
A
vv
B
bwb
Slide 10 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij wacht in de stad op haar broer.
op haar broer=
A
vv
B
bwb
Slide 11 - Quizvraag
vv of bwb?
Annika gaat altijd met haar rode handtas naar school.
met haar rode handtas=
A
vv
B
bwb
Slide 12 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij moest op het perron wachten.
op het perron=
A
vv.
B
bwb
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het vv?
Meestal zullen leerlingen uitgaan van de eerlijkheid van de docent.
A
uitgaan van de eerlijkheid van de docent.
B
van de eerlijkheid van de docent.
C
uitgaan van de eerlijkheid
D
van de eerlijkheid
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het voorzetselvoorwerp?
De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes.
A
De meeste kleine kinderen
B
luisteren
C
graag
D
naar traditionele sprookjes.
Slide 15 - Quizvraag
Om welk werkoord gaat het hier?
Hij is gisteren gevallen.
gevallen=
A
zww
B
hww
Slide 16 - Quizvraag
In welk antwoord is er geen sprake van een vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Wat
C
Welke
D
Waarom
Slide 17 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
België =
A
vz
B
ww
C
bn
D
zn
Slide 18 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
in =
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz
Slide 19 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
vakantie =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw
Slide 20 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
op =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw
Slide 21 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
vaker =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw
Slide 22 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
steeds =:
A
bn
B
zn
C
bw
D
vz
Slide 23 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
gaat =:
A
zww
B
hww
Slide 24 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
volk =:
A
bn
B
zn
C
zww
D
bw
Slide 25 - Quizvraag
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
Nederlandse =:
A
blw
B
olw
C
bn
D
zn
Slide 26 - Quizvraag
Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
Wie =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 27 - Quizvraag
Die jongen is morgen jarig.
die = ...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 28 - Quizvraag
Wie het weet mag het zeggen.
Wie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 29 - Quizvraag
De fiets van Truus.
'van' is een ...?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 30 - Quizvraag
wat is 'zijn' niet?
A
werkwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
Slide 31 - Quizvraag
Kies:
Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem
Slide 32 - Quizvraag
Dat huis.
Dat =
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord
Slide 33 - Quizvraag
Jouw fiets staat daar.
Jouw=
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Zelfstandig naamwoord
Slide 34 - Quizvraag
Die fiets van jou.
jou=
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Zelfstandig naamwoord
Slide 35 - Quizvraag
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
in, sinds, vanwege, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 36 - Quizvraag
Bij welk antwoord staan alleen woordsoorten?
A
Lidwoord, persoonsvorm, gezegde
B
Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp
C
Werkwoord, voornaamwoord, lidwoord
D
zelfstandig naamwoord, zelfstandig werkwoord, bijwoordelijke bepaling
Slide 37 - Quizvraag
Noem het vragend voornaamwoord.
Wat verwacht de directeur toch van mij?
A
Wat
B
directeur
C
toch
D
mij
Slide 38 - Quizvraag
Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno
Slide 39 - Quizvraag
Noem het aanwijzend voornaamwoord.
Dat jurkje vind ik geweldig!
A
Dat
B
jurkje
C
ik
D
geweldig
Slide 40 - Quizvraag
Wie heeft ... het grote nieuws verteld ...
A
hen
B
hun
Slide 41 - Quizvraag
Ik heb het aan ... verteld.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 42 - Quizvraag
Weet je waar ... spullen zijn?
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 43 - Quizvraag
Gisteren hadden ... nog niks voor Jan gekocht.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 44 - Quizvraag
Voor ... moeder wilden Ria en Willemijn wel een bloemetje kopen.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 45 - Quizvraag
Ik heb het ... gisteren nog verteld.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 46 - Quizvraag
... spraken af dat het een grote, fleurige bos moest worden.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 47 - Quizvraag
Wie heeft hun het grote nieuws verteld over .... koninklijke onderscheiding?
A
hen
B
hun
Slide 48 - Quizvraag
Kirsten de Valk koopt voor ... een klein cadeautje bij de Wereldwinkel.
A
hen
B
hun
Slide 49 - Quizvraag
Met Kerstmis hoop ik ... eindelijk na al die jaren weer eens te zien.
A
hen
B
hun
Slide 50 - Quizvraag
Vanwege ... grote inzet worden die mooie cijfers
A
hen
B
hun
Slide 51 - Quizvraag
Vanwege hun grote inzet worden die mooie cijfers ... echt wel gegund!
A
hen
B
hun
Slide 52 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
230413 Herhaling grammatica
April 2023
- Les met
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2hv zinsdelen benoemen
Mei 2020
- Les met
34 slides
Nederlands
Middelbare school
2hv grammatica Brug +H1 zinsdelen
Maart 2024
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Woordsoorten herhaling jaar 2
Januari 2023
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Woordsoorten lw, zn, ww, bn aanw.vnw, vr.vnw en vz
September 2019
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten lw, zn, ww, bn aanw.vnw, vr.vnw en vz
Maart 2020
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Oefenen
Mei 2022
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
Grammatica woordsoorten 2: lw, zn, bn
September 2019
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1