Bijwoord en voorzetsel

Welkom klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe je telefoon in de tas.
Stap 2: Pak je Chromebook, je schrift en je boek Nederlands erbij.
Stap 3: Vul het juiste woord in op de stippellijn: Ik ben jaloers .... mijn vriendin die een nieuwe Iphone heeft.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe je telefoon in de tas.
Stap 2: Pak je Chromebook, je schrift en je boek Nederlands erbij.
Stap 3: Vul het juiste woord in op de stippellijn: Ik ben jaloers .... mijn vriendin die een nieuwe Iphone heeft.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt de voorzetsels benoemen in een zin.
Je kunt de bijwoorden benoemen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Lezen/Pitch
Oefenen voorzetsel: wat weet je al?
Uitleg bijwoord
Oefenen bijwoord
Huiswerk volgende les: Maken oefening in Google Classroom

Slide 3 - Tekstslide

Lezen/Pitch
Wie zijn er aan de beurt met de pitch?
Of
Lezen in Koning van Katoren
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Noteer een voorbeeld van een voorzetsel.

Slide 5 - Open vraag


Benoem de voorzetsel

Slide 6 - Open vraag

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 7 - Open vraag

Het bijwoord
Bijwoord: Een bijwoordelijke bepaling (redekundig ontleden) die bestaat uit 1 woord.
Het bijwoord kan de volgende dingen aangeven:
Plaats: er, daar, hier, nergens, overal
Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig
Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt
Ontkenning: niet, nooit, enigszins


Slide 8 - Tekstslide

Het bijwoord 
Ook vraagwoorden die een plaats, tijd of manier waarop aangeven, zijn bijwoorden: Wanneer, hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom.
Een bijwoord kan ook iets zeggen over:
Een werkwoord: Elske fietst snel.
Een bijvoeglijk naamwoord: De winkel verkoopt heel gezonde mueslirepen.
Een ander bijwoord: Geert liep bijzonder hard tijdens de wedstrijd.
Let op: Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord, een bijwoord niet.

Slide 9 - Tekstslide


Wat is het bijwoord / wat zijn de bijwoorden in deze zin:
Dat is een heel erg mooie stad.

Slide 10 - Open vraag


Benoem het bijwoord

Slide 11 - Open vraag


Benoem het bijwoord

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag
Maken: Oefening in Google Classroom. Opdracht 1 t/m 4.
Je werkt fluisterend aan de opdrachten.

Slide 13 - Tekstslide