Grammatica woordsoorten les 2: bijwoord en voorzetsel

Welkom havo 3: Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van
Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Chromebook en schrift op tafel.
Stap 3: Noteer het zn, blw, olw, en (stoffelijk bn) in je schrift van de volgende zin: De supporters van FC Groningen waren de afgelopen wedstrijd zeer onsportief.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom havo 3: Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van
Stap 1: Telefoons in de telefoontas.
Stap 2: Chromebook en schrift op tafel.
Stap 3: Noteer het zn, blw, olw, en (stoffelijk bn) in je schrift van de volgende zin: De supporters van FC Groningen waren de afgelopen wedstrijd zeer onsportief.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Leerdoel: Ik kan het bijwoord en het voorzetsel herkennen en benoemen in een zin.
Hoe gaan we dat bereiken?
Nakijken huiswerk
Oefenen voorzetsel: wat weet je al?
Uitleg bijwoord
Oefenen bijwoord
Huiswerk volgende les: Maken oefening in Google Classroom

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
We kijken gezamenlijk het huiswerk na.
De antwoorden komen deze week online in SOM en Classroom.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Noteer zo veel mogelijk voorzetsels

Slide 4 - Woordweb

Voorzetsel
Op, onder, voor, achter, tussen.
Maar ook: van, bij, met, af, tijdens

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de voorzetsels uit de zin: Bij de verkeerscontrole zijn twaalf mensen opgepakt vanwege dronkenschap. (Noteer woord SPATIE woord)

Slide 6 - Open vraag

Benoem de voorzetsels uit de zin: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 7 - Open vraag

Het bijwoord
Bijwoord: Een bijwoordelijke bepaling (redekundig ontleden) die bestaat uit 1 woord.
Het bijwoord kan de volgende dingen aangeven:
Plaats: er, daar, hier, nergens, overal
Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig
Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt
Ontkenning: niet, nooit, enigszins

Slide 8 - Tekstslide

Vervolg: Bijwoord
  • Ook vraagwoorden die een plaats, tijd of manier waarop aangeven, zijn bijwoorden: Wanneer, hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom.
Een bijwoord kan ook iets zeggen over:
  • Een werkwoord: Elske fietst snel.
  • Een bijvoeglijk naamwoord: De winkel verkoopt heel gezonde mueslirepen.
  • Een ander bijwoord: Geert liep bijzonder hard tijdens de wedstrijd.
  • Let op: Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord, een bijwoord niet.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het bijwoord / wat zijn de bijwoorden in deze zin:
Dat is een heel erg mooie stad.

Slide 10 - Open vraag

Benoem het bijwoord/ de bijwoorden: De hele dag scheen de zon oogverblindend fel.

Slide 11 - Open vraag

Aan de slag
Wat: Maken: Les 2 oefenboek in Google Classroom. Opdracht 1 t/m 4.
Hoe: Je werkt fluisterend aan de opdrachten.
Hulp: Ik loop rond om vragen te beantwoorden.
Tijd: Tot 5 minuten voor het einde van de les sluiten we de les af. Blijf ingelogd in LessonUp.
Uitkomst: Je kunt het bijwoord en het voorzetsel herkennen en benoemen in een zin. 
Klaar? Studeren: LessonUp les 1 en les 2. 

Slide 12 - Tekstslide