lezen 4

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
Wat verwacht ik van jou? 
- Je doet mee met de les, je bent bezig met Nederlands.
- Je houdt rekening met klasgenoten. 
- Je speelt geen spelletjes op je laptop. 
- Je doet actief mee en stelt vragen als je iets niet begrijpt.
- We praten op een normale toon met elkaar. 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen 4
- Uitleg moeilijke woorden, onderwerp & hoofdgedachte, tekststructuur 
- Feiten (objectief) en meningen (subjectief)
- Oefenen met teksten 
- (Tijd over: voorbereiding theater volgende week) 


Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden
- Herken je een stukje van het woord? (Soms kan je stukjes herleiden en kom je er zo achter wat een woord betekent.)
- Kan je het uit de context halen? (in de zin ervoor of erna, komt er een uitleg, staat er een synoniem in de tekst)
- Je kan het altijd nog opzoeken
- of vragen. 

Slide 4 - Tekstslide

Transparantie - wat betekent dat? Welke manier kan je gebruiken?

Slide 5 - Open vraag

Dodehoekdetectie - welke manier kan je gebruiken?

Slide 6 - Open vraag

Onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp: in één of enkele woorden vertel je waar de tekst over gaat. Bijvoorbeeld: spotify, insecten eten, zonnestormen.

Je haalt het onderwerp uit de tekst. Verzin niet zelf andere woorden dan er in de tekst staan. Je vindt het onderwerp door naar de titel en de inleiding te kijken. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Als je het onderwerp gevonden hebt en je hebt de tekst gelezen, dan kan je de hoofdgedachte vinden.
Dan vertel je in één zin wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Wat is de boodschap die de schrijver wil meegeven? Wat is het belangrijkste dat er over het onderwerp gezegd wordt? 

Het is een hele zin, nooit een vraag en begint niet met: deze tekst gaat over.

Slide 8 - Tekstslide

Hulp
‘Deze tekst met als onderwerp ..., zegt
over dat onderwerp: ...
Dat is de hoofdgedachte.

Oefenen? Opdracht 3 van les 4.


Slide 9 - Tekstslide

Het opvangen van vluchtelingen uit Oekraïne bij mensen thuis (in Nederland) verloopt moeizaam.
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte

Slide 10 - Quizvraag

De tekst gaat over de hoofdgedachte van de vorige vraag. Ik zoek het onderwerp. Wat is het beste antwoord?
A
Vluchtelingen
B
Oekraïne
C
Vluchtelingen uit Oekraïne
D
Oorlog in Oekraïne

Slide 11 - Quizvraag

Feiten en meningen
Feiten: staan vast, is zeker, kan je controleren, objectief. Stellen experts vast. 
'Het is in Nederland verboden om te stelen.' 
Meningen: zijn per persoon anders, kan veranderen, gaat over wat je vindt en/of over wat je denkt, subjectief. Veel, vaak, leuk.
'Op stelen zou een veel zwaardere straf moeten staan.'
(Oefenen? Les 4 (opdracht 4 en 5))


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welke feiten kan je opschrijven over het vorige plaatje?

Slide 14 - Open vraag

En welke meningen?

Slide 15 - Open vraag

Tekststructuur 
In elke tekst zit een bepaalde structuur (opbouw).

Als je een tekst leest, kijk dan welke structuur de schrijver heeft aangebracht.
Hij heeft die structuur aangebracht om de tekst beter leesbaar te maken.
Als je snapt hoe een tekst in elkaar zit, snap je hem vaak beter en kun je hem makkelijker lezen.

Slide 16 - Tekstslide

In de inleiding maakt de schrijver vaak duidelijk wat het onderwerp van een tekst is en wat er verder in de tekst voorkomt. Meestal is het een aparte alinea. 

Soms heeft de inleiding een opvallende lay-out.

In het slot vertelt de schrijver de conclusie en soms vat hij de tekst samen.

Slide 17 - Tekstslide

In de kern vertelt de schrijver 'de kern', dus het belangrijkste van zijn verhaal. Als hij meer deelonderwerpen behandelt, zet hij die in een logische volgorde.

Bij Schrijven 2 en 3 heb je geleerd dat die logische volgorde de rode draad van een tekst is.

Slide 18 - Tekstslide

Werken met teksten
- Weet je nog hoe het zit met informerende en overtuigende teksten? Waar hebben we het dan over?
- Zometeen krijg je een tekst. 
- Zorg voor markeerstiften, potloden, pennen etc. 
- Luister goed naar de opdracht 

Slide 19 - Tekstslide

Les 5
1. Bekijk de twee teksten. Markeer inleiding, kern en slot.
2. Start met één tekst. Maak de opdrachten uit de classroom.

- Je mag ook gebruik maken van de toolboxen in Plot26.
* 25 minuten. Klaar? Ga verder met de tweede tekst.

Je werkt met z'n tweeen, dus je mag overleggen. Doe dit rustig. 
Ik loop af en toe langs om vragen te beantwoorden.

Slide 20 - Tekstslide

Bespreken met de buren 

Slide 21 - Tekstslide

Wat moet je leren?
Lees de toetsomschrijving door. 
Bekijk de toolboxen.
Heb je nog vragen? Dingen die je lastig vindt? 
Stel de volgende les nog je vragen. 

Slide 22 - Tekstslide

Lezen 4
Vrijdag 25 maart 

Slide 23 - Tekstslide

Vandaag
- Betrouwbaarheid van teksten
- Onderwerp en hoofdgedachte
- Wat moet je kennen en kunnen voor de toets?
- Les 6 van lezen 4 maken
- Extra opdracht? 

- Afsluiting: kahoot voor de toets 

Slide 24 - Tekstslide

Rood is een hele mooie kleur.
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 25 - Quizvraag

We leven nu in het jaar 2022.
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 26 - Quizvraag

Betrouwbaarheid van teksten
- Bron: krant, nos, als experts het zeggen.
- Jaartal: hoe nieuwer hoe beter. 
- tekstdoel: wat wil de schrijver? Informeren betrouwbaarder?
- Spelling en lay-out: als er spelfouten in staan of zinnen lopen gek, dan is dat opvallend. 
- Check: feiten checken, staat er een naam bij van de schrijver? 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

De toets 
- Deels leervragen
- Deels toepassen van kennis bij vragen over de tekst 

Slide 29 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?
- Signaalwoorden: je moet ze kunnen herkennen in een tekst en kunnen aangeven welk tekstverband erbij hoort. 
- Feiten en meningen: je moet het verschil kunnen aangeven tussen feiten en meningen. En ze uit de tekst kunnen halen.
- Strategieën kennen voor moeilijke woorden. 
- De betekenis van moeilijke woorden kunnen afleiden.
- Onderwerp en hoofdgedachte kunnen bepalen.

Slide 30 - Tekstslide

En verder...
- Verwijswoorden: waar verwijzen de verwijswoorden naar? 
- Kunnen bepalen of een tekst betrouwbaar is.
- Inhoudelijke vragen bij een tekst kunnen beantwoorden.

Kijk mee: les 6 toetsvoorbereiding 

Slide 31 - Tekstslide

Toolboxen
Signaalwoorden en tekstverbanden
Moeilijke woorden
Feiten en meningen 
10 vragen voor tekstbegrip 
Verwijswoorden 
Betrouwbaarheid van teksten
*Kijk ook in het boekje en in Plot26, daar vind je ook toolboxen die handig zijn.*


Slide 32 - Tekstslide

Doen
1. Maak opdracht 3 (les 6, lezen 4)
2. Maak de opdracht van de vorige les af (classroom)
3. Maak de reflectie (opdracht 4 & 5)
4. Klaar? Vinger opsteken.

Lees de afgelopen lessen door. Wat moet je nog doen? 

Slide 33 - Tekstslide

Opmerkingen
- Lees de lessen goed door. Wat moest je allemaal doen en kunnen? 
- Bekijk eventueel filmpjes (ook bij toolboxen) als je onderwerpen lastig vindt. 
- Lees de vragen op de toets goed.
- Mail bij vragen.
- Nu: kahoot!

Slide 34 - Tekstslide