1 Vind de persoonsvorm (pv). (Is altijd een ww)
Zin van tijd veranderen, pv verandert van vorm
2 Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.
elk zinsdeel kun je voor de pv zetten, terwijl de zin correct blijft.
3 Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg). Alle ww in de zin.
4 Benoem het onderwerp (o). Wie/wat + gezegde = o
5 Benoem het lijdend voorwerp (lv) Wie/wat + gezegde + o = lv