Formuleren + spelling toetsweek

Succes met de toets!
Neem je tijd, lees rustig
Datum: 31 mei 2024 
Klaar?
Overal iets ingevuld? Staat je naam op het blad?
Lever je blaadje in
Daarna Formuleren §4 blz. 240:
- Kijk de video-uitleg
- Maak opdracht 1 t/m 3
timer
1:00:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Succes met de toets!
Neem je tijd, lees rustig
Datum: 31 mei 2024 
Klaar?
Overal iets ingevuld? Staat je naam op het blad?
Lever je blaadje in
Daarna Formuleren §4 blz. 240:
- Kijk de video-uitleg
- Maak opdracht 1 t/m 3
timer
1:00:00

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren + spelling toetsweek

Op de rode dia's staat welke opdrachten je ten minste gemaakt moet hebben 
(fomuleren = online, spelling = op papier)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is formuleren?
  • De manier waarop je iets onder woorden brengt.
  • Daar zijn regels en trucjes voor, die bespreken we in het hoofdstuk 'formuleren'.

We behandelen nu:
- het gebruik van voorbeelden (§4)
- variëren in zinslengte (§6)
- verbanden aanbrengen tussen zinnen (§7)

Slide 3 - Tekstslide

§4 voorbeelden gebruiken (240)
Een tekst wordt leuker en duidelijker als je zo nu en dan een voorbeeld gebruikt:
-> moeilijk woord uitleggen
-> situatie duidelijk maken

Slide 4 - Tekstslide

voorbeelden gebruiken
In veel teksten worden voorbeelden gebruikt. Voorbeelden lichten een begrip toe. Soms gebruiken schrijvers daarvoor maar een paar woorden, maar later zul je leren dat een schrijver soms één of meerdere alinea's gebruikt om voorbeelden te geven.

Slide 5 - Tekstslide

voorbeelden gebruiken
De oudste voorbeelden van massamedia zijn de krant, de radio en de televisie.

Ik houd niet van individuele sporten zoals tennis en gymnastiek, maar teamsporten als voetbal en hockey vind ik wel leuk.

Slide 6 - Tekstslide

signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...

Gebruik je getallen, wees dan zo concreet mogelijk.

Slide 7 - Tekstslide

In onderstaande zinnen staan voorbeelden. Noteer ze.
1. Aan de Dakar Rally doen vervoermiddelen mee als auto’s, vrachtwagens en motoren.
2. In de schuur staat een heleboel tuingereedschap: een schop, een hark en een schoffel, en ook een grasmaaier en een bladblazer.
3. Er zijn steeds meer middelen voor minder mobiele ouderen. Denk maar aan rollators, trapliften en scootmobielen.
4. Als je je trekkerstentje ontgroeid bent, zijn er andere mogelijkheden om te ‘kamperen’, bijvoorbeeld een chalet of een glampingtent.
Opdrachtje

Slide 8 - Tekstslide

§6 Variëren in zinslengte (244)
Je maakt teksten prettiger leesbaar door verbindingswoorden/ signaalwoorden.
Maak zinnen interessanter door ze samen te voegen:

Ties schrijft een tekst over skateboarden. Valentijn schrijft een tekst over pizza.

Ties schrijft een tekst over skateboarden en Valentijn een tekst over pizza.





Slide 9 - Tekstslide

Variëren in zinslengte
Wissel af tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Enkelvoudige zin: zonder signaalwoord, 1 persoonsvorm
samengestelde zin: signaalwoorden, meerdere persoonsvormen.

Voorbeeldzin:
Timon maakt grappen in de les. Hij wordt eruit gestuurd door de docent. 

Hoe kun je hier één zin van maken?

Slide 10 - Tekstslide

§7 verbanden aanbrengen tussen zinnen (246)
Zinnen binnen een tekst houden vaak verband met elkaar. Een tekst is beter te volgen als de schrijver verbanden duidelijk aanbrengt.

Dit kan op 2 manieren:
- Door middel van verwijswoorden
- Door middel van signaalwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Het gebruik van verwijswoorden

Slide 12 - Tekstslide

Het gebruik van signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

3 juni
Gelukt met de opdrachten van formuleren?

Uitleg §4 en §5 spelling 

Werken aan opdrachten (+ toets inzien)

Slide 14 - Tekstslide

Formuleren
  • §4 voorbeelden gebruiken (blz. 240) 1 t/m 3

  • §6 Varieren in zinslengte (blz. 244) 1 t/m 3

  • §7 verbanden aanbrengen tussen zinnen (246) 1 + 2

Je maakt de opdrachten online

Slide 15 - Tekstslide

Spelling
§4 koppelteken en weglatingsstreepje

§5 tussenletters in samenstellingen

Slide 16 - Tekstslide

§4 Koppelteken en weglatingsstreepje (254)
Filmpje + theorie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Gebruik koppelteken (1)
  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
staakt-het-vuren, doe-het-zelfzaak, peper-en-zoutstel

  • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ (aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui): bio-industrie, café-eigenaar, massa-immigratie (maar: juryuitspraak, rijangst, massaontslag)

  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden:
chef-kok, hotel-restaurant, rooms-katholiek









Slide 19 - Tekstslide

Gebruik koppelteken (2)
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
&-teken, AOW-leeftijd, Sint-Bavokerk, vwo-leerling

  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
Noord-Italië, Zeeuws-Vlaanderen, ‘s-Gravenhage, Nieuw-Zeelandse

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: bijna-ongeluk, ex-man, interim-manager en voor een hoofdletter bij de voorvoegsels anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, on-Nederlands, pro-Amerikaans

Slide 20 - Tekstslide

Gebruik weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat: 
- voor- en tegenspoed (voorspoed en tegenspoed)
- kooklessen en -cursussen (kooklessen en kookcursussen)
- voetbal- en tennisschoenen (voetbalschoenen en tennisschoenen)

Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: kleine en grote bedragen, nationale en wereldkampioenschappen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

§5 Tussenletters in samenstellingen (256)
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling

Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: (e)n, e of s

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Spelling
  • §4 Koppelteken en weglatingsstreepje (blz. 254 + 255)  
      2 t/m 4 (6 klassikaal)
  • §5 Tussenletters in samenstellingen (blz. 256 + 257)
      2 t/m 4 (5 klassikaal)

Je maakt de opdrachten in je schrift

Slide 28 - Tekstslide

7 juni
Korte herhaling theorie spelling
- koppelteken en weglatingsstreepje
- tussenletters in samenstellingen

Daarna aan het werk

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
Spelling §4 opdracht 2 t/m 4
Spelling §5 opdracht 2 t/m 4

Klaar?
Zelf nakijken + vragen stellen
Daarna leren/trainen/lezen/boekverslag/cursus 8 puzzelen
timer
20:00

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

10 juni
Korte herhaling theorie
- lezen
- formuleren
- spelling

Daarna boekverslag of leren

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag
(online) opdrachten herhalen
trainen
leren
oefentoets
lezen
boekverslag

Slide 36 - Tekstslide