Hoofdstuk 5 - 5.3 les 3

Nederlands

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 3 - Quizvraag

Programma:

  • Terugblik lezen 
  • Vooruitblik proefwerkweek:
    Proefwerk begrijpend lezen 



  • Uitleg verwijswoorden

Lesdoelen:

  • Ik weet met welke woorden ik in een tekst kan verwijzen naar zelfstandig naamwoorden
  • Ik kan het verschil tussen een feit en mening uitleggen
- Onderwerp van een tekst (hoofdstuk 1,2)
- Tekstdoelen (hoofdstuk 3 en 4)
- Verwijswoorden (hoofdstuk 5)

Slide 4 - Tekstslide

Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden. Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
Voorbeelden van verwijswoorden die naar personen of dingen verwijzen:
hij, zij, het , hem. hun, deze , die , dit, dat, wat 

Roos bakt een taart. Ze is benieuwd hoe die smaakt.

Ze verwijst hier naar Roos.
Die verwijst hier naar een taart.

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een mens, dier of ding. 
Je kan hier de of het voor zetten:

Bijvoorbeeld:
de tafel
het meisje

Wie, wat, waar??
Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?

Stel een vraag die begint met:
- Wie
- Wat
- Waar


Feit:

Het is echt zo of het is echt gebeurd
Je kunt dit controleren
Mening
Dit vindt iemand ergens van of dit denkt iemand ergens over. 
Iedereen kan een andere mening hebben

Slide 5 - Tekstslide


Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 6 - Open vraag


In de eerste alinea (inleiding) staat...

'Maar wist je dat deze figuren....'

Waarna verwijst deze

Slide 7 - Open vraag


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
instrueren
D
activeren

Slide 8 - Quizvraag


Lees alinea 3 'Van waarde' 

In deze alinea wordt omschreven hoe je weet of je stripboek veel geld waard is. 
Schrijf alle redenen op die worden gegeven. 

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 11 - Quizvraag

Zelfstandig werken

Hoofdstuk 5, 5.3 lezen
opdracht 1 t/m 18

Klaar:

Slide 12 - Tekstslide

Vragen

Slide 13 - Tekstslide

Extra lezen tekst 1
Vragen:

Tekst 1:
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is het tekstdoel?
3. In de inleiding staan feiten of meningen?
4. Er werd veel gemopperd over de stevige Barbie. Wat was de mening van deze mensen?
5. In alinea 3 staan opmerkingen van twee mensen. Welke opmerking is een feit?
6. Iemand vroeg zich af of we nu een ongezonde leefstijl gaan promoten. Leg uit hoe dat komt 

Slide 14 - Tekstslide

Extra lezen tekst 2
wat is het onderwerp van de tekst?
a. Actie tegen nachtdiensten
b. nachtdiensten is slecht voor je gezondheid

2. Wat is het tekstdoel van deze tekst?
3. Wat is het nadeel van nachtdiensten?
4. Wat zijn genen (alinea 3)?
5. Welke deeltitel past het best bij alinea 2?
a. Biologische klok
b. Slapen

6. In alinea 3 staan alleen feiten/ alleen meningen
7. In alinea 3 is een verwijswoord onderstreept, waarna verwijst dit woord? 

Slide 15 - Tekstslide

Nakijken extra lezen

Slide 16 - Tekstslide

Oefentoets antwoorden

Slide 17 - Tekstslide