1HA - E Grammar

What are we going to do today? 
- 10 min Quizlet
- Homework check 
- Grammar E + 29 tm 34 
- Time left? Do ex: 43/44


Lesson goal: at the end of the class you can make at least 3 questions and 3 negations correctly 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

What are we going to do today? 
- 10 min Quizlet
- Homework check 
- Grammar E + 29 tm 34 
- Time left? Do ex: 43/44


Lesson goal: at the end of the class you can make at least 3 questions and 3 negations correctly 

Slide 1 - Tekstslide

Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Homework 
Let's check exercise 17 tm 21

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al over
vragen maken ?

Slide 4 - Woordweb

Vragen maken met do 
Meestal om een vraag te maken gebruik je het werkwoord: to do. 

I cycle to school every day = Do I cycle to school every day? 
De zin blijft dus het zelfde er komt alleen do voor.

Slide 5 - Tekstslide

Vragen maken met does
Is de persoonsvorm in de zin: he/she/it? Dan gebruik je does ipv do om een vraag te maken. 

She looks really good = Does she look really good?

de S van looks verdwijnt in de vraagzin en komt achter does te staan.
Je zet do/does dan vooraan in de zin gevolgd door de persoonsvorm. 

Slide 6 - Tekstslide

Vragen maken 
Staat er een vorm van to be (am/are/is) of can of have/has got in de zin? Dan zet je die vooraan om een vraag te maken. 

I have got a dog - Have I got a dog? 
She is so nice - Is she so nice? 
I can come too - Can I come too? 

Slide 7 - Tekstslide

Maak vragend:
I am very nice.
A
Am I very nice?
B
Do I am very nice?

Slide 8 - Quizvraag

Maak vragend:
You live near school.
A
Live you near school?
B
Do you live near school?

Slide 9 - Quizvraag

Maak vragend: He cycles to school every day.

Slide 10 - Open vraag

Ontkenningen maken:
Je gebruikt een ontkenning om te zeggen dat iets niet zo is. 
In een ontkenning zit altijd het woordje NOT. 

Meestal gebruik je do + not (don't) om een ontkenning te maken. 
We have a dog - We don't have a dog. 

Bij he/she/it gebruik je does + not (doesn't) om een ontkenning te maken. 
She likes me - She doesn't like me. 
like gaat weer terug naar de stam (zonder s). 

Slide 11 - Tekstslide

Ontkenningen maken
Soms kun je not achter het woord toevoegen om de zin ontkennend te maken. Dit kan bij vormen van to be (am/are/is), & hulpwerkwoorden als can, may, will. 

He is very happy - He isn't very happy. 
We can come too - We can't come too. 

Slide 12 - Tekstslide

Maak ontkennend:
She is looking good.
A
She doesn't is looking good.
B
She isn't looking good.

Slide 13 - Quizvraag

Maak ontkennend:
I have a lot of fun
A
I don't have a lot of fun.
B
I doesn't have a lot of fun.

Slide 14 - Quizvraag

Maak ontkennend:
We cycle to school every day.

Slide 15 - Open vraag

Do: 
ex. 30, 31, 32b, 33a, 34

(overige opdrachten) 

Slide 16 - Tekstslide

What did you learn
today?

Slide 17 - Woordweb