4.2 Arbeid

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Samen werken aan een rustige gezellige sfeer

• Stil als een ander aan het woord is.
   Laat iedereen uitpraten
   De docent of degene die de beurt heeft
• Niet schreeuwen, roepen, hard praten
• Heb een beetje geduld: Soms wordt je vraag pas beantwoord
   na een blokje uitleg.
   

Nooit! 
Geluid uit telefoons / Oordopjes in 

Gooien / Eten/drinken
Mutsen op / Jassen aan 

Mutsen op   /   Tassen op tafel

Regels van orde

1e keer:  Waarschuwing --> Maximaal 3 namen op het bord

2e keer: Kleine schrijfopdracht op de gang

3e keer: Eruit, naar Loket 21

Nooit! 

Geluid uit telefoons / Oordopjes in 
Gooien
Eten/drinken 

Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel  

Vandaag

4.2 Arbeid

• Administratie & Huiswerk in SOM
  
• Check vorige paragraaf: Quiz
• Energie ?? + Voordoen met karretje

• Zelfstandig werken
• Filmpje
• Zelf lezen
• Uitleg

Plaats-tijd-diagram:

Wat is de snelheid?

1. 2 m/s
2. 1 m/s
3. 0,5 m/s
4. 10 m/s

snelheid-tijd-diagram:
Wat is de snelheid?

1. 0,5 m/s
2. 1 m/s
3. 2 m/s
4. 10 m/s

snelheid-tijd-diagram:
Wat is de afgelegde weg
in deel 1?

1. 1 m
2. 40 m
3. 80 m
4. 0,5 m

snelheid-tijd-diagram:
Wat is de afgelegde weg
in deel 2?

1. 80 m
2. 20 m
3. 40 m
4. 10 m

Snelheid-tijd-diagram:
Wat is de afgelegde weg
tussen t=0 en t=80s?

1. 80 m
2. 40 m
3. 60 m
4. 20 m

Wat is de afgelegde
afstand van 0 tot 120 s?

1. 600 m
2. 1200 m
3. 10 m
4. 120 m

Wat is juist?
Als er geen resulterende kracht is op een karretje, dan:

1. Staat hij stil
2. Heeft hij een constante snelheid
3. Dat kan niet
4. Dan versneld hij

Wat is juist?
Als er wél een resulterende kracht is op een karretje, dan:

1. Staat hij stil
2. Heeft hij een snelheid
3. Dan vertraagt of versneld hij
4. Dan versneld hij

Welk (v,t)-diagram
hoort bij een constante snelheid?
v=velocity=snelheid

1. 
2. 
3. 

Bij welke snelheid-tijd-grafiek
is sprake van een
versnelling?

1. 
2. 
3. 
4. Bij A en B

Bij welke snelheid-tijd-grafiek
is sprake van een
vertraging?

1. 
2. 
3. 
4. Bij A en B

Bij welke snelheid-tijd-grafiek is er een resulterende Kracht?
(resulterende kracht = totale kracht)

1. 
2. 
3. 
4. Bij A en B

Bij welke snelheid-tijd-grafiek is er
geen resulterende Kracht?
(resulterende kracht = totale kracht)

1. 
2. 
3. 
4. Bij A en B

Arbeid

De hoeveelheid energie die  een voorwerp krijgt door het met een kracht over een afstand te verplaatsen. 

Zelfstandig lezen

5min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
117 t/m 118

Onderstreep of maak samenvatting
Schrijf je vragen op!

Arbeid

De hoeveelheid energie die  een voorwerp krijgt door het met een kracht over een afstand te verplaatsen. 

Arbeid

W=F⋅s=50⋅5=250J

Arbeid = kracht x afstand

W = F x s

[F] = N

[s] = m

[W] = Nm = J

Als je een object vasthoudt maar je beweegt niet. 

Dan verricht je geen arbeid!

Welke kracht verricht hier arbeid?

Negatieve arbeid

W=F⋅s

W​F​sp​​​​=200⋅0,8=160Nm

W​F​z​​​​=−200⋅0,8=−160Nm

* Voorbeeld fiets 

Je fietst 10 m met een constante snelheid. Je spierkracht is 50 N. Je gewicht (zwaartekracht) is 600 N.

Bereken/bepaal de arbeid van de:

1. Spierkracht

2. Wrijvingskracht

3. Zwaartekracht

4. Normaalkracht

arbeid uit een F,s diagram

hoe bepaal je de arbeid??

Let op dat F niet gelijk blijft 

tijdens het uitoefenen. 

 voorbeeld een uitgerekte veer 

Wat is de arbeid die een veer met dit (F,s)-diagram verricht tussen 3 en 5 meter?

Oppervlaktemethode:

W=1,3+4,0=5,3 J.

Zelfstandig werken

eerste 5min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
119 t/m 120

En maak opgaven in deze volgorde:

15 t/m 24 --> dit is huiswerk

Je fietst 10 m met een constante snelheid. Je spierkracht is 50 N. Je gewicht (zwaartekracht) is 600 N.
Bereken de arbeid die de onderstaande krachten verrichten.

Spierkracht

Wrijvingskracht

Zwaartekracht

500 Nm

0 Nm

6000 Nm

500 Nm

0 Nm

6000 Nm

Je fietst 10 m met een constante snelheid. Je spierkracht is 50 N. Je gewicht (zwaartekracht) is 600 N.

W​F​sp​​​​=50⋅10=500Nm

W​F​w​​​​=50⋅10=500Nm

W​F​z​​​​=600⋅0=0Nm

In formules staat de letter 's' voor:

1. snelheid
2. kracht
3. tijd
4. afstand

Tegenwerkende krachten leveren

1. arbeid
2. negatieve arbeid
3. snelheid
4. negatieve snelheid

Arbeid

De hoeveelheid energie die  een voorwerp krijgt door het met een kracht over een afstand te verplaatsen. 

Als de meewerkende krachten en de tegenwerkende krachten aan elkaar gelijk zijn dan:

1. is er een versnelling
2. is er een vertraging
3. blijft de snelheid constant
4. staat het voorwerp stil

Wat is de eenheid van Arbeid

1. N
2. Nm
3. J
4. W

Een auto rijdt uit stilstand
weg bij een stoplicht.
Wordt hier arbeid verricht?

1. Ja
2. Nee

Je houdt een tas van 5,0 kg 50 cm boven de grond vast gedurende 2,0 s. Hoe groot is de arbeid die je verricht?

1. 98 J
2. 2,5 J
3. 2,5·10¹ J
4. 0 J

Als een steen omhoog beweegt dan is de arbeid van de zwaartekracht:

1. positief
2. negatief
3. 0

Een stoel, 25kg, wordt met een constante snelheid verschoven. Hierbij is een spierkracht van 180N nodig.
Bereken de arbeid die de spieren toevoegen om de stoel
2,0 m te verschuiven

1. 50 J
2. 50Nm
3. 360Nm
4. 4500Nm

In welke van onderstaande situaties wordt wél arbeid verricht?

1. Armpje drukken tussen twee even sterke mensen
2. Je duwt tegen een muur in je huis
3. Je gaat met de roltrap naar boven