Taalverzorging deel 1

Taalverzorging deel 1
Zinsontleden
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging deel 1
Zinsontleden

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Werk elke slide één voor één door. Lees goed wat er verteld wordt en maak alle opgaven en vragen. Zowel die in Lesson-Up als in je boek. Als je vragen hebt, dan kun je die via Teams of in de klas aan mij stellen.

Zorg ervoor dat wanneer je een filmpje kijkt, je 
een koptelefoon gebruikt.


Slide 2 - Tekstslide

Legenda (kleuren van de slide)
  • Theorie 
  • Oefening
  • Extra oefening
  • Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Benoemen van zinsdelen
Elk deel van een zin kan je benoemen, een naam geven.
Dit is van belang voor de spelling van werkwoorden.
Als je weet wat de persoonsvorm is en weet wat het onderwerp is, dan kan je de spellingregels beter toepassen.
Je hebt in het boek al geoefend met:
Persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 4 - Tekstslide

De Persoonsvorm  (pv)
- Maak de zin vragend. De pv komt vooraan te staan.
- Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de pv.

Jan kookt een ei.
Kookt Jan een ei?

- De pv is altijd een werkwoord!
- Het woordje is = altijd pv!

Slide 5 - Tekstslide

LET OP!
Vragende voornaamwoorden zijn nooit de persoonsvorm, maar staan in vraagzinnen wel vooraan.
De pv kan je dan alleen vinden door de tijd te veranderen.

Hoe laat ga je morgen weg?
(Hoe laat ging je morgen weg?)
Ga is hier de persoonsvorm en niet het woordje hoe.

Let op bij: hoe, wat, waar, wanneer, wie en waarom.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat is de pv in onderstaande zin?

Ik denk dat ik de toets over ga doen.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?

Morgen gaan wij naar de winkel.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?

Het gebeurt maar zelden.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?

De winter is niet zo heel koud geweest.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?

Wanneer ga jij sporten?

Slide 12 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?

Hoe vaak train je normaliter?

Slide 13 - Open vraag

Benoemen van zinsdelen
Bij het benoemen van zinsdelen hou je een vaste volgorde aan.

1. persoonsvorm (pv)
2. Onderwerp (ow)
3. Werkwoordelijk gezegde (ww.gez)
4. Lijdend voorwerp (lv)

Slide 14 - Tekstslide

Het onderwerp (ow)
Het onderwerp in de zin is de persoon die de persoonsvorm doet.
Je vraag dus: Wie of wat + pv.

Jan kookt een ei.
Wie kookt? -> Jan = onderwerp

Slide 15 - Tekstslide

Het onderwerp (ow)
Het onderwerp kan bestaan uit 1 of meerdere woorden.
Daar moet je dus goed op letten. Het onderwerp is ook altijd een plant, mens, dier of ding.
Alle lidwoorden en bijvoeglijk naamwoorden horen er gewoon bij.

Kleine Jan kookt een ei.



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Wat is het ow in onderstaande zin?

Vanmorgen heb ik over de snelweg gereden.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het ow in onderstaande zin?

De bomen waren omgewaaid.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het ow in onderstaande zin?

Mijn hond houdt heel erg van rennen.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het ow in onderstaande zin?

Langs de weg staan torenhoge flatgebouwen.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het ow in onderstaande zin?

De kleine kleuters van de basisschool bouwen een hut.

Slide 22 - Open vraag

WERKBOEK
Ga naar bladzijde 31 opdracht 3.
Noteer op een blaadje of in je schrift van elke zin de persoonsvorm en het onderwerp. Begin met de pv en vraag dan wie of wat + pv. 
Noteer dit zo: pv =  / ow =

Als je klaar bent, ga je naar de volgende slide.

Slide 23 - Tekstslide

WERKBOEK - Nakijken
1. pv = was   /   ow = Nimra
2. pv = kun   /   ow = je
3. pv = moet /  ow = Maarten
4. pv = gaan  / ow = alle meisjes van de brugklas
5. pv = stort  / ow = Zaalberg, het bedrijf van Kips leverworst
6. pv = gaat  / ow = Hetty

Slide 24 - Tekstslide

Hoe gaat het? Had je veel fouten in de vorige slides?
Wat vind je moeilijk en wat gaat er goed?

Slide 25 - Open vraag

WERKBOEK
Ga naar bladzijde 40 en lees de tekst van de startopdracht.
'Martin Garrix (18) meest begeerde dj'. 

Onderstreep in deze tekst alle persoonsvormen.
Ga daarna door naar de volgende slide.

Slide 26 - Tekstslide

WERKBOEK - Nakijken

Slide 27 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen had je goed?
Had je ook de persoonsvormen gevonden in de samengestelde zinnen?

Slide 28 - Open vraag

Maak een zin met het onderwerp -jij- en een persoonsvorm van het werkwoord -lopen- in de tegenwoordige tijd.

Slide 29 - Open vraag

Kijk naar de zin die je hebt ingevuld op de vorige slide.
Waar staat het onderwerp en waar staat de persoonsvorm?

Slide 30 - Open vraag

De vaste positie van zinsdelen
In een enkelvoudige zin (een zin zonder komma of en) staat het onderwerp vooraan en de persoonsvorm daarnaast.

In een enkelvoudige zin die vragend is, staat de persoonsvorm vooraan en het onderwerp ernaast.

Handig om te weten...

Slide 31 - Tekstslide

Wat heb je geleerd? Waar zitten de moeilijkheden en waar heb je hulp bij nodig?
Wat gaat er goed en wat kan beter?
Vertel me uitgebreid hoe het deze lessen is gegaan.

Slide 32 - Open vraag

Einde deel 1
Volgende les: gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 33 - Tekstslide