Grammatica 23-11

Welkom!
- Doe je telefoon in de
    telefoontas
- Leg je boeken op tafel
- Zet je tas op de grond
- Leg je etui of je  pennen op
    tafel



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
- Doe je telefoon in de
    telefoontas
- Leg je boeken op tafel
- Zet je tas op de grond
- Leg je etui of je  pennen op
    tafel



Slide 1 - Tekstslide

Today's planning:
De planning van vandaag:
13:45 - 13:55: Stillezen
13:55 - 14:00: Nakijken huiswerk
14:00 - 14:10: Herhaling grammatica en uitleg bijwoord 
14:10 - 14:30: Oefeningen grammatica

  

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
- Lees 10 minuten in stilte in je boek.
- Leid elkaar niet af en daag elkaar niet uit

- Praten betekent dat de tijd weer opnieuw begint.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 3

1. produceert = zww
2. ga = hww ¬
beleven = zww
3. moet = hww
gevolgd = zww
hebben = hww


4. zal = hww
worden = hww
gepresenteerd = zww
5. hadden = hww
gemaakt = zww
6. scoorde = zww

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 4

1 . hetzelfde = aanw.vnw
2. Wie = vr.vnw
zo’n = aanw.vnw
deze = aanw.vnw
3. Wat = vr.vnw
zulke = aanw.vnw





4. Dergelijke = aanw.vnw
5. zelf = aanw.vnw
dit = aanw.vnw
6. welke = vr.vnw
dat = aanw.vnw
die = aanw.vnw

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 5
1. in
naar
2. over
Let op: aan hoort bij het werkwoord aantreffen en is dus geen voorzetsel.
3. van
met
4. Na
op
5. tijdens
Let op: af hoort bij het werkwoord afkeuren en is dus geen voorzetsel.
6. uit
voor
volgens

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoorden
- hulpwerkwoorden
- zelfstandige werkwoorden
- aanwijzend voornaamwoord
- vragend voornaamwoord
- voorzetsel
- bijwoord


Grammatica zinsdelen

- persoonsvorm
- werkwoordelijk gezegde
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Tekstslide

In totaal kennen we:
lw = de, het, een (blw = de, het) (olw = een)
znw = PLADIMEDINA (planten, dieren, mensen dingen en namen), je kan er de/het of een voorzetten. 
bnw = bijvoeglijke naamwoorden (zegt iets over znw) dat mooie huis
vz = (...de kast of ... het kooitje of ... het feestje) (in, naast, op, tijdens, van, etc)
aanw. vnw = wijst iets aan (deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dezelfde, hetzelfde
vr. vnw = wie, wat welke en wat voor één?  


Slide 8 - Tekstslide

Bijwoord
We kennen allemaal een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...
  • zelfstandig naamwoord!

Een bijwoord doet eigenlijk hetzelfde maar dan alleen niet bij een zelfstandig naamwoord. Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een ander bijwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoord
Daarnaast kan een bijwoord iets zeggen over 

- Tijd: gisteren, morgen, wanneer, vandaag, straks vroeger
- Plaats/richting: er, daar, waar, ergens, hier, waarheen, richting
- Zekerheid: ongetwijfeld, zeker, absoluut, echt
- Ontkenning: nooit, geenszins, niet

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord
- Kruistocht in spijker is een fantastisch boek.
- Angelique kan fantastisch zingen!

- Vandaag kan Nico ongetwijfeld een extreem lekkere cake bakken. 

- Daar in dat restaurant kunnen ze heel goed koken. 

- Marianne rent altijd heel snel naar school.



Slide 11 - Tekstslide