Present simple vs. present continuous

Present simple vs Present continuous
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Present simple vs Present continuous

Slide 1 - Tekstslide

Leerlingen toevoegen aan LessonUp klas 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
The city museum ......... (close) at 5 o'clock in the evening.
A
close
B
is closing
C
closes

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
They ....... currently ....... (live) in a very big house.
A
are living
B
live
C
lives

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Look! Somebody .......... (swim) in the river.
A
swims
B
swim
C
is swimming
D
are swimming

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Peter's car is always dirty. He never ......... (wash) it.
A
wash
B
washs
C
is washing
D
washes

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
'Where's Susan?' 'She ......... (have) a shower.'
A
is having
B
are having
C
has
D
have

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
She ......... (have) 2 brothers.
A
have
B
is having
C
has
D
haves

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
We .......... (leave) now.
A
leave
B
leaves
C
is leaving
D
are leaving

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'These kids often play with each other.'
is een voorbeeld van:
A
een feit
B
een gewoonte
C
een regelmatigheid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Water boils at 100 degrees Celsius'
is een voorbeeld van :
A
een feit
B
een gewoonte
C
een regelmatigheid

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan de ................ herkennen aan woorden zoals now, at the moment, currently, right now
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We maken de present continuous door:
A
'to be' + werkwoord + ing
B
werkwoord (+ (e)s)
C
werkwoord + ing
D
werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We maken de present simple door:
A
werkwoord
B
I/we/you/ they werkwoord He/she/it werkwoord + (e)s
C
werkwoord + (e)s
D
'to be' + werkwoord + ing

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de present simple krijgen he/she/it een -(e)s achter het werkwoord (bijv. He drives a car).
Hoe noemen we deze regel?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een zin in de present simple.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een zin in de present continuous.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wanneer ik de present simple en de present continuous gebruik?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet hoe ik de present simple en de present continuous moet maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Present simple
Bevestigende zinnen (+)
Ontkennende zinnen (-)
Vragen (?)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bevestigende zinnen (+)
De present simple schrijf je meestal met het hele werkwoord. Alleen bij he/she/it schrijf je een -(e)s achter het hele werkwoord (shit-regel).

Woorden die eindigen op een sis-klank (ch, sh, s, z) krijgen -es.
I wash            ->              She washes

Woorden die eindigen op een medeklinker + y krijgen -ies.
You cry         ->                He cries

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontkennende zinnen (-)
Ontkenningen in de present simple maak je met don't / doesn't + hele werkwoord. Doesn't gebruik je bij he/she/it. Bij de best van de woorden (I/you/we/they) gebruik je don't.

Voorbeelden:
You don't walk to school.
Eva doesn't walk to school.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
(-) Mandy .............. to swim.
A
don't like
B
don't likes
C
doesn't like
D
doesn't likes

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen (?)
Vragen in de present simple maak je met do / does + hele werkwoord. Does gebruik je bij he/she/it. Bij de rest van de woorden (I, you, we, they) gebruik je do.

Voorbeelden:
Do you walk to school?
Does Eva walk to school?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
(?) ................ you want to go to the movies?
A
Do
B
Does

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijzondere werkwoorden ('to be')

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzondere werkwoorden ('to have got')

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
(?) ........... you ........... coffee? (to want)

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
(-) The children ................. at the playground. (to be)

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies