1ka 1kb Cursus 4, paragraaf 6 (letterlijk en figuurlijk)
CURSUS 4: Taal
paragraaf 5: formeel en informeel
paragraaf 6: letterlijk en figuurlijk
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
CURSUS 4: Taal
paragraaf 5: formeel en informeel
paragraaf 6: letterlijk en figuurlijk
Slide 1 - Tekstslide
We hebben paragraaf 5 (formeel en informeel) afgemaakt.
Je weet de kenmerken van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet de verschillen tussen letterlijk en figuurlijk taal.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag
Paragraaf 5: Formeel en informeel afmaken.
Verder met paragraaf 6: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Slide 3 - Tekstslide
Vorige week eindigden we met de begrippen 'formeel' en 'informeel'. Wat is het verschil ook alweer?
Slide 4 - Open vraag
Stel je moet morgen naar de tandarts en wil graag aan je docent melden dat je het eerste uur iets later bent. Maak zelf een formele zin om dit te melden.
Slide 5 - Open vraag
Paragraaf 5: Opdracht 1 t/m 3
Huiswerk
Bespreken
Vragen?
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Hoi Anneke, Ik app je even omdat ik morgen toch niet kan. Wel balen, maar er is plotseling iets tussen gekomen. Bel je gauw om een nieuw momentje af te spreken. Groetjes, Tijs Jansen
Geachte mevrouw Driessen,
Ik bericht u omdat ik morgen helaas verhinderd ben. Er is plotseling wat tussen gekomen. Ik neem binnenkort contact op om een nieuwe afspraak te maken.
Met vriendelijke groet, Tijs Janssen.
Slide 9 - Tekstslide
HOOFDSTUK 4, PARAGRAAF 6
letterlijk en figuurlijk taalgebruik
bladzijde 96 en 97
Slide 10 - Tekstslide
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest.
Letterlijk taalgebruik
Slide 11 - Tekstslide
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
Slide 12 - Tekstslide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 13 - Tekstslide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag!
Cursus 4, paragraaf 6 | blz. 96-97
Wat: Opdracht 1, 2 en 3
Hulp: Ik kom vanzelf langs.
Wachttaak: Ga verder met de volgende vraag, begin alvast aan opdracht 4 of breid je woordweb van vorige week uit.
timer
10:00
Hoe:
Hoe lang?
Slide 15 - Tekstslide
We hebben paragraaf 5 (formeel en informeel) afgemaakt.
Je weet de kenmerken van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet de verschillen tussen letterlijk en figuurlijk taal.