1ka 1kb Cursus 4, paragraaf 6 (letterlijk en figuurlijk)
CURSUS 4: Taal
paragraaf 5: letterlijk en figuurlijk
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
CURSUS 4: Taal
paragraaf 5: letterlijk en figuurlijk
Slide 1 - Tekstslide
We hebben paragraaf 5 (formeel en informeel) afgemaakt.
Je weet de kenmerken van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet de verschillen tussen letterlijk en figuurlijk taal.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag
Verder met paragraaf 6: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Slide 3 - Tekstslide
Vorige week eindigden we met de begrippen 'formeel' en 'informeel'. Wat is het verschil ook alweer?
Slide 4 - Open vraag
Stel je moet morgen naar de tandarts en wil graag melden dat je het eerste uur iets later bent. Maak zelf een formele zin om dit te melden.
Slide 5 - Open vraag
Maak een woordweb met in het midden het woord 'Taal'. Gebruik de volgende woorden (je mag het boek gebruiken):
Moedertaal, tweede taal, vreemde taal
Streektaal (dialect) en rijkstaal
Taalverandering, leenwoord
De bouwstenen van onze taal
Beeldtaal
Formele en informele taal
Woordweb
timer
3:00
Slide 6 - Tekstslide
Schrijf nu op wat deze begrippen voor jouw betekenen:
- Wat is jouw moedertaal? Is dat een streektaal of een rijkstaal?
- Wat merk jij van taalverandering?
- Gebruik je vaker formele of informere taal?
Woordweb
timer
3:00
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
Letterlijk taalgebruik
Veronique draagt een prachtige gouden ring.
Slide 10 - Tekstslide
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
De appel valt niet ver van de boom.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Slide 11 - Tekstslide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag!
Cursus 4, paragraaf 6 | blz. 96-97
Opdracht 1 t/m 4
klaar: maak bladzijde 92-93
Slide 13 - Tekstslide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 14 - Tekstslide
We hebben paragraaf 5 (formeel en informeel) afgemaakt.
Je weet de kenmerken van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet de verschillen tussen letterlijk en figuurlijk taal.