LJ1 - 6.9 - 6.10 - 6.11 - LJ2 6.5

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Lesopening
LJ1 - Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 277.

LJ 2- Ga even in stilte lezen


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- kun je het meervoud en de bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden spellen
- kun je getallen spellen


Leergebiedoverstijgende doelen: 
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Mini-check + arrangementen
Verdiept --> 8 of hoger: Jessica, Gijs, Jochem en Jamie.
Jullie maken zelfstandig opdracht 20 t/m 22 op blz 277 t/m 278.

De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van oma?
A
omaas
B
omaa's
C
oma's
D
omaen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van hobby?
A
hobbies
B
hobbie's
C
hobby's
D
hobbyen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

goed of fout gespeld ?

de broer van Sally -> Sallys broer
Regel
Is het +s  of + 's  of  ' ? Kijk terug in de uitleg als je het even niet meer weet!!
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Juiste vorm: Sally's broer
goed of fout gespeld ?
de boeken van Bas
-> Bas's boeken
Regel
Is het +s  of + 's  of  ' ? Kijk terug in de uitleg als je het even niet meer weet!!
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Juiste vorm: Bas' boeken
Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik 16. .
B
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik zestien.
C
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik zestien.
D
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik 16.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie maakt wat?
Had je 4/5 vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 20 t/m 22 op blz 277 t/m 278.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er is een aantal regels waar je op moet letten: 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je de bezitsvorm?
Er zijn 3 schrijfregels
  1.  +s
  2. 's
  3.   '

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bezitsvorm 
De schoenen van mijn vader




mijn vaders schoenen
(bezitsvorm) 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 bezitsvorm regel 1: +s
Je kunt de bezitsvorm maken door een s achter de naam of het zelfstandig naamwoord te zetten. 

  • de schoenen van mijn vader  >  mijn vaders schoenen
  • de kleren van mijn zusjemijn zusjes kleren
  • het beroep van Sarah >  Sarahs beroep 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bezitsvorm regel 2: 's 
Als een naam of zelfstandig naamwoord op een lange klank eindigt: a, i, o, u, of y,
dan zet je een ' voor de s. Je schrijft dus 's (apostrof s)

  • het huis van oma   >   oma's huis
  • de moeder van Eddy   >   Eddy's moeder
  • de speen van de baby   >   baby's speen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezitsvorm regel 3: '
Eindigt het zelfstandig naamwoord of de naam op een sisklank
Schrijf dan alleen een apostrof, dat is ' 

  • De broer van Max  >  Max' broer
  • De zus van Bas  >  Bas' zus

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Instructie
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
  • Alle cijfers t/m 20 schrijf je voluit.
  • Ronde tientallen, honderdtallen, duizendtallen schrijf je voluit. 

Uitzonderingen:
  • Bij maten en gewichten zijn cijfers soms overzichtelijker.
  • Grote, ingewikkelde getallen schrijf je meestal in cijfers.

Voor of na cijfers en getallen kom je soms speciale tekens en afkortingen tegen, zoals €, %, kg of cm. In een tekst schrijf je deze voluit: euro, procent, kilo of centimeter.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van zelfstandige naamwoorden
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben niet alleen een enkelvoud, maar ook een meervoud. 
Meestal maak je het meervoud door één van de volgende uitgangen te gebruiken: -(e)n of -s. 
Je hoort vaak hoe je het meervoud moet schrijven.

tent-tenten   rivier-rivieren  vakantie-vakanties   hotel-hotels

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Begeleid inoefenen
Geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we opdracht 20 samen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 20 t/m 22 op blz 277 t/m 278.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Lesopening
LJ2 - Pak je boek van Nederlands en open deze op blz. 265



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je welke zinsdelen er zijn
- kun je de zinsdelen in een zin benoemen
- weet je welke werkwoordsvormen er zijn

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zinsdelen zoek je via een vaste volgorde. Zet de zinsdelen in de juiste volgorde. 
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Verdelen van zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verdeel de volgende zin in zinsdelen. Gebruik / voor zinsdelen te maken.

De klusjes hebben mij veertig euro opgeleverd

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

De jongens eten een broodje kroket.
A
De jongens
B
eten
C
een broodje kroket
D
eten kroket

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin?

Janne vindt een briefje van vijftig euro op de stoep.
A
Een briefje
B
van vijftig euro
C
vindt
D
op de stoep

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke drie vormen van werkwoorden zijn er?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie maakt wat? 
Had je 4/5 vragen goed? Dan ga je in stilte en zelfstandig aan de slag met 6.5 opdracht 4 t/m 8 op blz. 265 en 266. 

Lees de theorie goed door! 

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Instructie

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgorde zinsdelen benoemen
Zinsdelen benoemen; altijd in een vaste volgorde.




1
persoonsvorm zoeken
pv
2
zin verdelen in zinsdelen
3
het werkwoordelijk gezegde zoeken
wwg
4
het onderwerp zoeken
ond
5
het lijdend voorwerp zoeken
lv
6
meewerkend voorwerp zoeken
mw
7
bijwoordelijke bepaling zoeken
bwb

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1. Persoonsvorm - pv
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken -> Mag ik mijn jas aantrekken? 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les -> Jullie werkten hard tijdens de les

  • De zin in enkelvoud of meervoud zetten.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm
Jullie verliezen altijd -> Ik verlies altijd

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2. Zinsdelen maken
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Een woord of een groepje woorden dat antwoord geeft op de vragen: Wie of wat doet het? Wat gebeurt er? Aan wie? Wanneer? Hoelang? Wat?

Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 3: Werkwoordelijk gezegde - wwg
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.

  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Kimberly ziet een ooievaar vliegen. 
wwg = ziet vliegen



Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 4: Onderwerp - ond
Het antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde?

Het zinsdeel dat verandert als je de persoonsvorm verandert van enkelvoud naar meervoud, of van meervoud naar enkelvoud (de getalproef). 

Voorbeeld: Omar geeft een presentatie. 
wie of wat geeft? -> ond: Omar


Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 5: Lijdend voorwerp = lv
Het antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Bijvoorbeeld: 
Mijn vader verft de voordeur.

Wie of wat verft mijn vader?
-> De voordeur = lv




Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 6: Meewerkend voorwerp
Het antwoord op de vraag: aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Bijvoorbeeld: 
Lonne geeft Anouk een brief. 

Aan wie geeft Lonne een brief? 
Aan: Anouk = mv



Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 7: Werkwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe, hoeveel?

Bijwoordelijke bepaling zijn vaak alle overgebleven zinsdelen. De bijwoordelijke bepaling kan dus vaker voorkomen in een zin. 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm - pv 
Bijv: ik loop, hij loopt, wij lopen

    2. voltooid deelwoord - vdw
Bijv: breken -> gebroken, steken -> gestoken

   3. hele werkwoord - hele werkwoord
Bijv: lopen, roken, fietsen

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Begeleid inoefenen
Vind je nog iets lastig? 
Heb je nog vragen over de instructie? 

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. Zelfstandig werken
LJ1 - Je maakt nu zelfstandig opdracht 20 t/m 22 op blz 277 t/m 278.
LJ2 - Je maakt zelfstandig 6.5 opdracht 4 t/m 7 op blz. 265 en 266. 



Ben je klaar?
Dan lever je jouw schrift bij mij in.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- kun je het meervoud en de bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden spellen?
- kun je getallen spellen?

                         

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je welke zinsdelen er zijn?
- kun je de zinsdelen in een zin benoemen?
- weet je welke werkwoordsvormen er zijn?

 

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Woensdag 14 juni
6.9-6.10-6.11 opdracht 20 t/m 22

Huiswerk LJ2: 
Woensdag 14 juni
6.5 opdracht 4 t/m 7
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies