4.3 aan elkaar of los - 4.4 einde op -e of -en

Wat gaan we doen?
  • Terugblikken (in Teams kijken)
  • Leerdoelen
  • Theorie 4.3 - aan elkaar of los
  • Theorie 4.4 - einde op -e of -en
  • Zelf werken
  • Afsluiting  
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Terugblikken (in Teams kijken)
  • Leerdoelen
  • Theorie 4.3 - aan elkaar of los
  • Theorie 4.4 - einde op -e of -en
  • Zelf werken
  • Afsluiting  

Slide 1 - Tekstslide

Presentaties Betoog klas 1F
Donderdag 19 mei: Lena, Omar, Imane, Dounia
Donderdag 2 juni: Romaissa, Inaam, Nazan
Donderdag 16 juni: Jamayah, Tyonne, Chaya, Jeratysha, Dounia?

Donderdag 19 mei: Safira (klas 1B)

Geef jezelf vandaag op als je niet in dit rijtje staat!

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
  • woorden correct los of aan elkaar spellen en schrijven.
  • correct -e of -en aan het einde van woorden schrijven.
Na elk stukje theorie komen er vragen, dus blijf bij de les!!!

Slide 4 - Tekstslide

Theorie 4.3 aan elkaar of los?
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
  • Samenstellingen (ook al wordt het nieuwe woord erg lang):     garagehouder, arbeidsovereenkomst, vermogensaanwasdeling,   ziektekostenverzekeringspolis.
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel: erop, hierin,        daarmee, waarvan.
  • Getallen tot en met het woord duizend. De woorden duizend, miljoen en      miljard schrijf je dus los: 750 = zevenhonderdvijftig; 3.510 = drieduizend      vijfhonderdtien.

Slide 5 - Tekstslide

Hoort rodekool los of aan elkaar gespeld?
A
Los
B
Aan elkaar

Slide 6 - Quizvraag

Hoort eropuitgaan los of aan elkaar?
A
Los
B
Aan elkaar

Slide 7 - Quizvraag

Hoort achtentwintigduizendvierenzestig los of aan elkaar?
A
Los
B
Aan elkaar

Slide 8 - Quizvraag

Theorie 4.3 - Aan elkaar of los?
Je verbindt woorden met een koppelteken als:

  • het woord begint met de voorvoegsels niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega- of meester-, Sint- en St.-: Sint-Nicolaas, oud-burgemeester, niet-rokers, leerling-verpleger, ex-man.

  • een samenstelling bestaat uit:
    - twee gelijkwaardige delen: zwart-wit, directeur-eigenaar.
    - meer dan twee woorden, waarbij de eerste twee delen gelijkwaardig zijn: prijs-kwaliteitverhouding, woon-werkverkeer.

Slide 9 - Tekstslide

Theorie 4.3 - Aan elkaar of los?
Je verbindt woorden met een koppelteken als:
  • De uitspraak anders onduidelijk is: mbo-opleiding, rente-inkomsten, micro-organisme.
  • Een deel van een samenstelling bestaat uit een naam, letters, cijfers of tekens: het kabinet-Rutte, de VPRO-gids, A4-formaat, een 3-jarige opleiding, het @-teken.
  • Het woord een samengestelde aardrijkskundige naam of afleiding is: Centraal-Europa, Noord-Hollandse.
  • Ze een vaste combinatie zijn: kant-en-klaarmaaltijden, kat-en-muisspel, nek-aan-nekrace.

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
co-assistent
B
Hoge-drukspuit
C
non verbaal
D
honderd tien

Slide 11 - Quizvraag

Welke 2 woorden zijn goed gespeld?
A
West Afrika
B
80-jarige vrouw
C
non-verbaal
D
tuin stoel

Slide 12 - Quizvraag

Welke 3 woorden zijn goed gespeld?
A
nek-aan-nekrace
B
zwart-wit
C
@-teken
D
Centraal Europa

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar?
non-stopvlucht is goed gespeld
Waar
Niet waar

Slide 14 - Poll

Waar of niet waar?
naapen is goed gespeld
Waar
Niet waar

Slide 15 - Poll

Waar of niet waar?
Midden-Amerika is fout gespeld
Waar
Niet waar

Slide 16 - Poll

Waar of niet waar?
Camera-instelling is fout gespeld
Niet waar
Waar

Slide 17 - Poll

Theorie 4.4 - Einde op -e of -en
Woorden als sommige, vele, enkele, laatste, beide, alle, andere schrijf je met -en als ze op personen slaan én zelfstandig gebruikt zijn:
  • De meesten wilden skiën.
  • Deze workshop trekt veel publiek. Sommigen komen zelfs twee keer.


Let op: kun je een woord uit de zin ervoor of uit dezelfde zin achter het woord zetten, gebruik dan alleen -e:
Enkele studenten kozen voor het zeilkamp, maar de meeste (studenten) wilden skiën.
Op deze workshop komen veel mensen af. Sommige (mensen) komen zelfs twee keer.


Slide 18 - Tekstslide

Als coördinator van de klachtenafdeling krijg je veel e-mails en daar worden sommigen heel nerveus van.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 19 - Quizvraag

Veel leden vinden het vervelend, maar enkelen vinden het prima dat we de vergaderdata voor komend jaar nu al vast leggen.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 20 - Quizvraag

de uitleg
FOUT: Veel leden vinden het vervelend, maar enkelen vinden het prima dat we de vergaderdata voor komend jaar nu al vast leggen.

GOED: Veel leden vinden het vervelend, maar enkele (leden) vinden het prima dat we de vergaderdata voor komend jaar nu al vastleggen.

Slide 21 - Tekstslide

Willem heeft twee klein dochters en beide hebben de zelfde kleur ogen als hij.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 22 - Quizvraag

FOUT: Willem heeft twee klein dochters en beide hebben de zelfde kleur ogen als hij.

GOED: Willem heeft twee kleindochters en beide hebben dezelfde kleur ogen als hij.

Slide 23 - Tekstslide

Nassim heeft twee mobieltjes. Beiden gaat hij nu op laden.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 24 - Quizvraag

uitleg
FOUT: Nassim heeft twee mobieltjes. Beiden zijn gaat hij nu op laden.

GOED: Nassim heeft twee mobieltjes. Beide gaat hij nu opladen.

Slide 25 - Tekstslide

Zelf doen
  • Zorg dat je alle onderdelen van grammatica 4 hebt afgerond. Doe de instaptoets en de oefentoets. Bekijk de lessenup's nog een keer op Teams.
  • Volgende week toets grammatica 4 - paragraaf 4.1 t/m 4.4

Slide 26 - Tekstslide

Wat was kern van de les?
Maak een zin: ik heb geleerd ....................

Slide 27 - Open vraag

Succes met voorbereiden!

Slide 28 - Tekstslide