Werkwoorden zijn doe-woorden, geven een handeling aan (bijvoorbeeld zwemmen)Lidwoorden zijn 'de', 'het' en 'een'
Zelfstandig naamwoorden zijn alle woorden waar je 'de', 'het' en 'een' voor kan zetten
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het zelfstandig nw (bijvoorbeeld de grote broer)
Voorzetsels geven een plek, tijd of reden aan