Taalverzorging 1

Taalverzorging
Basis/kader blz. 93
Mavo blz. 105
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
Basis/kader blz. 93
Mavo blz. 105

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen (basis en kader)
- Vandaag leer je een bijvoeglijk naamwoord herkennen. 
- Je leert een bouwplan maken.
- Je leert zinsdelen herkennen
- Je weet wat splitsbare werkwoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen (Mavo)
- Je weet wat een meewerkend voorwerp is.
- Je weet wat een bijwoordelijke bepaling is.
- Je weet wat samengestelde zinnen zijn.
- Je weet wat een vragend voornaamwoord is.

Slide 3 - Tekstslide


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 4 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat is 
één zinsdeel

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

SPLITSBARE WERKWOORDEN

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere persoonsvormen en onderwerpen. 
Deze zinnen worden bijna altijd verbonden door een voegwoord

Dit is theorie voor de tweede klas, maar elke brugklasser maakt al samengestelde zinnen.

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Waar? Waarheen? Waarom? Waardoor? Waarmee? Met wie? Wanneer? Waarvandaan? Hoe?

Een zin kan geen, één of meerdere bijwoordelijke bepalingen hebben.

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb.

Slide 12 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Deze vier moet je dus gewoon uit je hoofd leren :)

Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Slide 13 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Let op:
1. Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
voorbeeld: Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde....
Hier is wie geen vragend voornaamwoord.
2. Andere woorden waarmee je ook een vraag kan beginnen, zoals waar, waarheen, waarom, hoe, etc. zijn geen vragende voornaamwoorden. Wat deze woorden wel zijn leer je later.

Slide 14 - Tekstslide

Maken:
Basis+Kader 1 t/m 7
Mavo: 1 t/m 10

Slide 15 - Tekstslide