Haben und sein in Präteritum und Perfekt
Wat is de juiste vertaling van:
hij was
hij was
A
er ist
B
er was
C
er wart
D
er war
1 / 10
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Wat is de juiste vertaling van:
hij was
hij was
A
er ist
B
er was
C
er wart
D
er war
Slide 1 - Quizvraag
Hoe vertaal je:
jullie hadden
jullie hadden
A
ihr hattet
B
ihr habtet
C
ihr habt
D
ihr hatten
Slide 2 - Quizvraag
Vertaal de volgende zin in het Duits:
Sophie heeft een boek gelezen.
Sophie heeft een boek gelezen.
Slide 3 - Open vraag
Hoe vertaal je:
U was
U was
A
Sie waren
B
Sie was
C
Sie seinten
D
Sie warten
Slide 4 - Quizvraag
Hoe vertaal je:
jullie zijn geweest
jullie zijn geweest
A
ihr sind gewesen
B
ihr seid gewest
C
ihr sind gewest
D
ihr seid gewesen
Slide 5 - Quizvraag
Vertaal de volgende zin in het Duits:
Heb jij al geleerd?
Heb jij al geleerd?
Slide 6 - Open vraag
Hoe vertaal je:
jij hebt gehad
jij hebt gehad
A
du habst gehaben
B
du hast gehaben
C
du hast gehabt
D
du hat gehabt
Slide 7 - Quizvraag
Das Kind ....(haben, vt) nicht geschlafen.
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattest
Slide 8 - Quizvraag
Vul het juiste in:
Du (zijn, vt) ............gestern doch auch hier?
Du (zijn, vt) ............gestern doch auch hier?
A
warst
B
was
C
wast
D
warest
