In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- Heeft meerdere persoonsvormen
- Heeft een voegwoord
De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.
Verbindt twee hoofdzinnen aan elkaar.
wodem
want, of, dus/dan, en , maar
Hoofdzin 1: De jongen heeft een fiets gekocht.
Hoofdzin 2: Hij moet nu elke dag naar school fietsen.
Verbindt een hoofdzin aan een bijzin.
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…
Hoofdzin: De jongen gaat naar een cursus.
Bijzin: Hij nieuwe dingen kan leren.