81. Bijwoordelijke bepaling + gram mix

                Leerdoelen 
  
        Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het   
        gezegde, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp in  
        een zin vinden. 

        Je leert de bijwoordelijke bepaling in een zin vinden!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

                Leerdoelen 
  
        Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het   
        gezegde, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp in  
        een zin vinden. 

        Je leert de bijwoordelijke bepaling in een zin vinden!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                Werkwoordelijk gezegde 
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
  • Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                       Lijdend voorwerp
Wie / wat iets 'overkomt'. 

! Wat/wie+  gezegde + onderwerp?


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                    Meewerkend voorwerp
Geeft aan voor wie iets bestemd is.

Aan wie + gez + ow + (lv)?

Controleer of je aan kunt weglaten of toevoegen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.
pv =
ow = 
wg =
lv =
mv =

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

wg ?
A
wg = heeft
B
wg = gegeven
C
wg= heeft gegeven
D
wg = heeft straf

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

OW ?
A
ow = Mijn moeder
B
ow = Dirk
C
ow = straf

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

LV ?
A
lv = Mijn moeder
B
lv = Dirk
C
lv = straf

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

MV ?
A
mv = Mijn moeder
B
mv = Dirk
C
mv = straf

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- Geeft tijd, plaats of reden aan.
- Blijft over als je PV t.m. MV hebt benoemd.
- Niet elke zin heeft BWB.
- Meerdere BWB's per zin mogelijk.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Geeft antwoord op de vraag: 
Waar (plaats) of wanneer (tijd) of waardoor (reden) ?

Op zolder liggen twee paar schoenen.
Rick viert over twee weken zijn verjaardag.
De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

's Morgens eet ik graag een broodje chocopasta.
pv =
ow = 
wg =
lv =
mv =
bwb =

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PV?
A
's Morgens
B
eet
C
graag
D
een broodje chocopasta

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LV?
A
's Morgens
B
eet
C
graag
D
een broodje chocopasta

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BWB?
A
's Morgens
B
eet
C
graag
D
een broodje chocopasta

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel leerlingen kopen in de kleine pauze een lekker tussendoortje.
bwb?
A
Veel leerlingen
B
in de kleine pauze
C
een lekker tussendoortje
D
staat geen bwb in de zin

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige spinnen maken heel kunstige webben in de achtertuin.
A
Sommige spinnen
B
webben
C
heel kunstige webben
D
in de achtertuin

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na de nederlaag gingen de volleyballers zo snel mogelijk naar hun kleedkamer.

bwb =

bwb =

bwb =

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Planning les 81
Planning Les 81
online
online
timer
15:00
noteer ww willen + hebben  tt / vt *  Stillezen
noteer ww willen + hebben  tt / vt *   Stillezen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stillezen
timer
6:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Check
 Noem een voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling.

Slide 22 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Heeft Thirza aan haar zus een geheim verteld?

wg =
ow =
lv   =

Vraag =
mv=

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:


Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo vind je het meewerkend voorwerp


1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke vraag is 'Mick' het antwoord in:
Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
mv = aan Mijn moeder
B
mv = aan Mick
C
mv = straf
D
mv= Mick

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

           Cursus 5 Grammatica  
          
          $9 WS Mixopdrachten - opdr. 4 + 5
          $10 ZD Mixopdrachten - opdr. 5 + 6
          Cursus 4 Taal $7 Beeldtaal 
          Werk van gisteren!

          $11 Bijwoordelijke bepaling - opdr. 1 tm 3
          $13 + $14 Mixopdrachten - opdr. 4 + 5
          Werk van gisteren!

TH
HV

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
iets anders
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Waar heb je nog vragen over?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde les!
Tot morgen

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies