4 havo grandes Lignes Chapitres 4 / 5 + grammaire

4 havo Grandes Lignes chapitres 4 & 5 = grammaire
Huiswerk voor deze les: 

maken chapitre 4:  exc. 5, 7, 8, 13, 14 + gramm stencil pages 15/16 (kijken het de volgende les na!! / controle boeken)
Leren: vocabulaire A (la page 40)

NB: Toets kijk ik deze week na!
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

4 havo Grandes Lignes chapitres 4 & 5 = grammaire
Huiswerk voor deze les: 

maken chapitre 4:  exc. 5, 7, 8, 13, 14 + gramm stencil pages 15/16 (kijken het de volgende les na!! / controle boeken)
Leren: vocabulaire A (la page 40)

NB: Toets kijk ik deze week na!

Slide 1 - Tekstslide

Grammaire pages 15/16
Hoe maak je een zin vragend?
1.  Je zet een vraagteken achter de zin.
Il a perdu ses clés?
2. Je zet est-ce que/qu' voor de zin.
Est-ce qu'il a perdu ses clés?
3. Door inversie (omdraaien onderwerp - persoonsvorm --> kan alleen als onderwerp pers vnw is!) (-t- toevoegen bij klinkerbotsing)
A-t-il perdu ses clés? 

Slide 2 - Tekstslide

Welke vraagzin klopt niet?
A
Ont-t-ils oublié leurs livres?
B
Est-ce que tu as retrouvé ton cahier?
C
A-t-elle perdu son sac?
D
Ils vont perdre le match?

Slide 3 - Quizvraag

maak de volgende zin vragend met behulp van est-ce que/qu'
(kleine letters / noteer hele zin + vraagteken)
le train va partir?

Slide 4 - Open vraag

maak de volgende zin vragend met behulp van inversie
(kleine letters / noteer hele zin + vraagteken)
elle a gagné le match?

Slide 5 - Open vraag

Vraagzin met vraagwoord
Hoe maak je een zin vragend?
1. Je zet een vraagteken achter de zin.
Il habite où?
2. Je zet het vraagwoord vooraan met est-ce que/qu' erachter.
Où est-ce qu'il habite?
3. Door inversie (vraagwoord vooraan + omdraaien onderwerp - persoonsvorm --> kan alleen als onderwerp pers vnw is!) (-t- toevoegen bij klinkerbotsing) --> Où habite-il?

Slide 6 - Tekstslide

Vraagwoorden:
Combien = hoeveel?
Pourquoi = waarom? (deze mag als enige nooit achteraan!!)
Qui = wie?
Quand = wanneer?
Où = waar?
A quelle heure = hoe laat?
Comment = hoe?

Slide 7 - Tekstslide

Welke vraagzin klopt niet?
A
Il est comment?
B
Quand partira-t-il?
C
Ils ont perdu pourquoi?
D
Combien est-ce que tu vas gagner?

Slide 8 - Quizvraag

maak de volgende zin vragend met behulp van est-ce que/qu'
(kleine letters / noteer hele zin + vraagteken)
il s'appelle comment?

Slide 9 - Open vraag

maak de volgende zin vragend met behulp van inversie
(kleine letters / noteer hele zin + vraagteken)
il partira quand?

Slide 10 - Open vraag

Wat? --> Verschil qu'est-ce que / 
quel / quelle / quels / quelles
Als het woordje 'wat' bij een werkwoord hoort, dan gebruik je 
qu'est-ce que/qu'  --> Qu'est-ce que tu as mangé? / 
Qu'est-ce qu'il a acheté?

Als het woordje 'wat' bij een zelfstandig nw hoort, dan gebruik je quel / quelle / quels / quelles --> Quelle est ta date de naissance? / Quel est votre nom?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden oef vraagwoord pages 15/16 --> zie elo chapitres 4 & 5
Les devoirs vendredi (morgen zelfstandig doorwerken!)

Maken exc. (5, 7, 8, 13, 14) 20, 21, 22, 23 + grammaire pages 15/16 + nakijken + leren vocabulaire B chapitre 4 (goed leren!!) 

In de les vrijdag en volgende week oefenen luistervaardigheid --> in de week van 19 april luistertoets via Woots

Slide 12 - Tekstslide

Questions?
Bonne chance!!!

Slide 13 - Tekstslide