3.1 Bronnen van inkomen

H3 Geld over en te kort
3.1 Bronnen van inkomen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3 Geld over en te kort
3.1 Bronnen van inkomen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: 
In deze paragraaf leer je over inkomsten door arbeid en door bezit.

Slide 2 - Tekstslide

Verschil in ervaring:
We lezen de tekst op bladzijde 76, 
en maken vervolgens opdracht 1 . 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 1:
  • A. Loonschaal 4
  • B.  Het laagste maandloon in loonschaal 4 is € 1.500, het hoogste maandloon is € 1.800.
  • C. Bijv. een jaar meer ervaring in dezelfde functie.

Slide 5 - Tekstslide

Verschil in functie:
We lezen de tekst op bladzijde 76, 
en maken vervolgens opdracht 2 . 

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 2:
  • A. Bijv. Maaike heeft een hogere functie, ze doet moeilijker werk, ze heeft een hogere opleiding gevolgd. 
  • B. Bijv. een leidinggevende draagt meer verantwoordelijkheid dan niet-leidinggevenden. 

Slide 7 - Tekstslide

Beloning van arbeid:
We lezen de tekst op bladzijde 77, 
en maken vervolgens opdracht 3. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 3:
  • A. € 19.000 : 100 × 8 = € 1.520
  • B. Het is een beloning voor hun werk voor het bedrijf met iets anders dan geld.

Slide 9 - Tekstslide

Beloning van bezit:
We lezen de tekst op bladzijde 77, 
en maken vervolgens opdracht 4. 

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 4:
  •   

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 4:
  • B. Bezit

Slide 12 - Tekstslide

Een hoger inkomen:
We lezen de tekst op bladzijde 78, 
en maken vervolgens opdracht 5. 

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 5:
  • A. Bij 1 hoort kleding, bij 2 hoort aardappelen,                                          bij 3 hoort uit eten gaan.
  • B. De lijn begint op de horizontale as, dus bij een laag inkomen wordt dit product niet gekocht.

Slide 14 - Tekstslide

Maken / Huiswerk voor de volgende les:

Maken opdracht 6 t/m 11 op bladzijde 78 en 79.

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 6:
Er zijn allerlei ontvangsten, zoals:

1. de werkneemster krijgt geld van haar werkgever.
Is dit inkomen uit arbeid of uit bezit?
A
Arbeid
B
Bezit

Slide 16 - Quizvraag

Vraag 6:
Er zijn allerlei ontvangsten, zoals:

2. de huiseigenaar krijgt geld van zijn huurder.
Is dit inkomen uit arbeid of uit bezit?
A
Arbeid
B
Bezit

Slide 17 - Quizvraag

Vraag 6:
Er zijn allerlei ontvangsten, zoals:

3. de belegger krijgt geld van de bedrijven waarin hij belegt.
Is dit inkomen uit arbeid of uit bezit?
A
Arbeid
B
Bezit

Slide 18 - Quizvraag

Vraag 6:
Er zijn allerlei ontvangsten, zoals:

4 de landeigenaar krijgt geld van de gebruiker van zijn land.
Is dit inkomen uit arbeid of uit bezit?
A
Arbeid
B
Bezit

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 6:
Er zijn allerlei ontvangsten, zoals:

5. de spaarder krijgt geld van de gebruiker van zijn spaargeld.
Is dit inkomen uit arbeid of uit bezit?
A
Arbeid
B
Bezit

Slide 20 - Quizvraag

Vraag 7a:
Wietske en Jerre hebben een volledige baan bij IT-Works. Wietske verdient het laagste loon in schaal 5 en Jerre het hoogste loon in schaal 10. Bekijk afbeelding 2. Hoeveel is het verschil tussen hun maandlonen?
A
€ 2.248 per maand
B
€ 2.146 per maand
C
€ 2.158 per maand
D
€ 2.232 per maand

Slide 21 - Quizvraag

Vraag 7b:
Eén van beiden heeft een leidinggevende functie. Wie is
dat? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open vraag

Vraag 7c:
Wietske geeft minder prioriteit aan luxegoederen dan Jerre.
De oorzaak hiervan is het verschil tussen hun inkomsten.
Leg dit uit.

Slide 23 - Open vraag

Vraag 8a:
Ron en Dieter werken ook bij IT-Works. Ze verdienen evenveel,
maar ze zitten niet in dezelfde salarisschaal. Ron zit
in schaal 5, trede 9 en Dieter in schaal 7, trede 2. Bekijk
afbeelding 2 nogmaals. Hoeveel verdienen ze per maand?
A
€ 2.238
B
€ 2.267
C
€ 2.136
D
€ 2.126

Slide 24 - Quizvraag

Vraag 8b:
Dieter heeft een hogere functie dan Ron. Waarom kunnen
ze dan toch hetzelfde verdienen?

Slide 25 - Open vraag

Vraag 8c:
Stel dat beiden elk jaar een trede hoger komen op de
salarisschaal. Wie verdient er dan over vier jaar het meeste?
Leg je antwoord uit. Ron – Dieter, want:

Slide 26 - Open vraag

Vraag 9a: Jette solliciteert naar de functie in afbeelding 3. Ze wordt
aangenomen voor twintig uur per week. Ze begint met het
aanvangssalaris.
Hoeveel verdient ze per maand?
A
€ 741,56 per maand
B
€ 783,82 per maand
C
€ 803,41 per maand
D
€ 781,76 per maand

Slide 27 - Quizvraag

Vraag 9b:
Wat is een dertiende maandsalaris?

Slide 28 - Open vraag

Vraag 9c;

Hoeveel vakantietoeslag ontvangt Jette over het hele
jaar?
A
€ 813,03
B
€ 845,03
C
€ 869,03
D
€ 833,33

Slide 29 - Quizvraag

Vraag 10a:
In een jaar waren in Nederland de inkomens uit arbeid en
uit bezit bij elkaar € 480 miljard. Van dit bedrag werd 80%
verdiend door ervoor te werken.
Hoeveel is het totale inkomen uit arbeid in dat jaar?

Slide 30 - Open vraag

Vraag 10b:
Hoeveel is het totale inkomen uit bezit in dat jaar?

Slide 31 - Open vraag

 Arnold is na schooltijd actief als ondernemer. Hij koopt
kapotte brommers, knapt ze op en verkoopt ze weer. Afgelopen
jaar heeft hij voor € 980 oude brommers en onderdelen
gekocht en deze brommers weer voor € 2.400 verkocht.
Hij was daar bij elkaar 64 uur mee bezig. Als hij dit werk
voor een baas had gedaan, had hij er € 9,50 per uur mee
verdiend.

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 11a:
Hoeveel waren het afgelopen jaar zijn inkomsten uit
arbeid?

Slide 33 - Open vraag

Vraag 11b:
En hoeveel waren zijn inkomsten uit bezit?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide