V5 herhaling verhaalanalyse


Welkom v5ta!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les


Welkom v5ta!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhaling verhaalanalyse
  3. Tijd over? Werken aan de podcast
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Verhaaltheorie
  • De grondelementen bepalen een verhaal en het genre van het verhaal. 
  •  De grondelementen zijn de begrippen van de verhaaltheorie, de narratologie. 
  •  Deze begrippen heb je nodig om kritisch over verhalen te kunnen praten, ze helpen je inzicht te krijgen in hoe verhalen in elkaar zitten en welke effecten bepaalde verteltechnieken hebben. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat waren ook alweer de vijf grondelementen van romans en verhalen?

Slide 5 - Open vraag

Personages
Verhalen draaien om personages
  • Hoofdpersonen en bijfiguren
  • Round character = complete karakters, maken een ontwikkeling door
  • Flat character = dienende rol, nauwelijks uitgewerkt
  • Expliciete karakterisering = de schrijver geeft direct informatie over het karakter (telling)
  • Impliciete karakterisering = de lezer ontdekt zelf het karakter van het personage (showing) 

Slide 6 - Tekstslide

Wie zijn de round characters in een verhaal en wie de flat characters?

Slide 7 - Open vraag

Is hier sprake van expliciete of impliciete karakterisering?

"Stephanie is een lange, mooie vrouw met verbazingwekkende artistieke capaciteiten."
A
expliciet
B
impliciet

Slide 8 - Quizvraag

Gebeuren
  • De gebeurtenissen in een verhaal omschrijven we ook wel als                                             handelingen, plot of verhaalgeschiedenis. 
  • Conflict
  • Zelfde verhaalstructuur
  1. er is iemand die naar een bepaald doel streeft
  2. hierbij wordt tegengewerkt door iets of iemand 
  3. en wordt geholpen door iets of iemand
  4. na allerlei gebeurtenissen behaalt hij wel of niet zijn doel
  5. de weg die hij hierbij heeft afgelegd heeft hem veranderd

Slide 9 - Tekstslide

Gebeuren
  • Chronologisch en niet-chronologische opbouw: terugblikken (flashbacks) en vooruitwijzingen (flash forwards)
  • Causaliteit: logisch verband tussen oorzaak en gevolg

Slide 10 - Tekstslide

Is hier sprake van een flashback of een flash forward?
"‘Geweldig Mr Bohlen, het is precies goed.’ ‘Maar ik vind het een beetje sentimenteel, mijn jongen.’ 'Nee meneer, zo’n verhaal verkoopt, dat zult u zien.’ ‘In zijn opwinding draaide Adolph Knipe nog zes verhalen uit de machine, binnen een tijd van zes minuten. En ze leken allen heel goed, behalve één, die om een of andere reden een beetje obsceen was uitgevallen."
A
flashback
B
flash forward

Slide 11 - Quizvraag

Tijd
  • De tijd heeft grote invloed op de gebeurtenissen en het handelen van de personages.
  • Vertelde tijd = hoeveel tijd er verstreken is (minuten, dagen, maanden, jaren)
  • Verteltijd = aantal zinnen, bladzijdes, hoofdstukken
  • Tijdvertraging = een gebeurtenis heel uitgebreid beschrijven en de tijd oprekken
  • Tijdversnelling/verdichting = uren, dagen en jaren kunnen binnen één zin verstrijken.

Slide 12 - Tekstslide

Is hier sprake van tijdvertraging of van tijdversnelling/verdichting?

"Gedurende het laatste jaar – het eerste volle jaar dat de machine in werking was gesteld – werd volgens schatting minstens de helft van al de Engelse romans door Adolph Knipe op zijn verhalenmachine geproduceerd."
A
tijdvertraging
B
tijdversnelling/ verdichting

Slide 13 - Quizvraag

Ruimte
  • De ruimte of setting is meer dan een decor, het is bepalend voor de sfeer en voor de handelingen die kunnen plaatsvinden. 
  • De functionele ruimte: de plaats van de handeling is van groot belang voor het verhaal. De ruimte heeft een functie. 
  • De decoratieve ruimte: de ruimte heeft geen belang in het verhaal. De ruimte is functieloos en is er enkel ter decoratie. 
  • De begeleidende ruimtekarakteristieke ruimte of symbolische ruimte: de ruimte ondersteunt de handeling van de personages.
  • De contrasterende ruimte: de plaats van handeling staat in contrast met de handeling. 

Slide 14 - Tekstslide

Van welk soort ruimte is
hier sprake?
A
functionele ruimte
B
decoratieve ruimte
C
begeleidende ruimte
D
contrasterende ruimte

Slide 15 - Quizvraag

Vertelperspectief
Het vertelperspectief bepaalt in hoge mate hoe de lezer het verhaal ervaart
Drie soorten vertellers: 
1. Ik-verteller
                 - Belevende ik = neemt zelf deel aan de gebeurtenissen en is dus een personage in het                        verhaal (subjectief, onbetrouwbaar perspectief).
                 - Vertellende ik = vertelt over de gebeurtenissen en personages.
2. Hij/zij-verteller of personale verteller = deze verteller is niet merkbaar aanwezig en laat andere personages aan het woord, enkel- of meervoudig perspectief.
3. Alwetende of auctoriale verteller = deze verteller staat als het ware boven het verhaal en heeft inzicht in alle personages, in het heden, in het verleden en de toekomst, de auctoriale verteller kan expliciet aanwezig zijn of afwezig (neutraal perspectief).

Slide 16 - Tekstslide

Van welk perspectief
is hier sprake?
A
belevende ik
B
vertellende ik
C
hij/zij-verteller of personale verteller
D
alwetende of auctoriale verteller

Slide 17 - Quizvraag

Stijl
  • Geen grondelement, maar wel de essentie van de literaire vertelkunst.
  • Het is de karakteriserende manier waarop een schrijver de taal gebruikt om zijn verhaal te vertellen. 
  • Sobere vs. poëtische stijl

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de verteltijd en de vertelde tijd?

Slide 19 - Open vraag

Welke vier soorten ruimtes zijn er?

Slide 20 - Open vraag

Welke drie soorten vertellers zijn er?

Slide 21 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 25 maart
  • Huiswerk: -
  • Meenemen: laptop
  • Programma: werken aan de podcast

Woensdag 27 maart 23.59 uur inleveren podcast! 

Slide 22 - Tekstslide