Herhalen Lezen H1 t/m H5

Lezen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Basiskennis (brugklas)

Slide 2 - Tekstslide

'Je bekijkt de tekst in het geheel en leest de eerste alinea.'

Welke leesstrategie wordt hier beschreven?

A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Precies lezen
D
Kritisch lezen

Slide 3 - Quizvraag

De tekstsoort is: een flyer bij de tandarts over hoe je je tanden moet poetsen.

Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 4 - Quizvraag

Het tekstdoel is: activeren

Wat is de tekstsoort?
A
Een handleiding van de Ikea
B
Een betoog over een rookverbod
C
Een zelfhulpboek
D
Een uitnodiging naar een feestje

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de twee functies van een inleiding?

Slide 6 - Open vraag

Is de volgende stelling waar of niet waar?

De hoofdgedachte van een tekst kun je altijd letterlijk overnemen uit de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Lezen H1 t/m H5

Slide 8 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij een oorzakelijk verband?
A
Kortom
B
Zoals
C
Doordat
D
Maar

Slide 9 - Quizvraag

De signaalwoorden zijn:
Ten eerste, ook, verder, en.

Wat is het tekstverband?
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Doel-middel verband
D
Redengevend verband

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het argument in de volgende zin?

Ik vind Netflix erg leuk, omdat je uit veel verschillende series en films kunt kiezen.
A
'Ik vind... erg leuk'
B
'Omdat je... kunt kiezen'

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een kernzin?

Slide 12 - Open vraag

Is de volgende stelling waar of niet waar?

Het standpunt in een betoog vind je terug in de inleiding en het slot.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Instagram is een van de grootste platformen net als Tiktok.

Welk verband zie je hier?
A
Vergelijkend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Doel-middel verband

Slide 14 - Quizvraag

Je docent zegt: 'als je te laat bent, moet je een brief je halen.'

Is dat een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Instagram is leuker dan TikTok, want met Instagram kun je ook TikTok filmpjes bekijken.

Is dit een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

Een influencer die speciale oortjes promoot op Instagram.

Betrouwbaar of onbetrouwbaar?


A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 17 - Quizvraag

Is de stelling waar of niet waar?

Een objectieve tekst staat vol met meningen en argumenten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Noem drie dingen waar je op moet letten als je gaat bepalen of een tekst betrouwbaar is of niet.

Slide 19 - Open vraag

Lees deze inleiding en beantwoord op de volgende pagina een vraag over de manier waarop het onderwerp wordt geïntroduceerd:

Slide 20 - Tekstslide

Op welke manier introduceert de schrijver het onderwerp bij tekst: Gamen slecht voor jongeren? Echt niet!
A
Voorbeeld
B
Anekdote (verhaaltje)
C
Bijzondere situatie schetsen

Slide 21 - Quizvraag

Lees deze inleiding en beantwoord op de volgende pagina een vraag over de manier waarop het onderwerp wordt geïntroduceerd:

Slide 22 - Tekstslide

Op welke manier introduceert de schrijver het onderwerp bij tekst: Kinderen op bestelling?
A
Voorbeeld
B
Anekdote (verhaaltje)
C
Bijzondere situatie schetsen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het deelonderwerp alinea 2?
Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
A
artiestennaam
B
bedriegers
C
onveilig
D
praktisch

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het deelonderwerp van alinea 3?
A
hordes bewonderaars
B
bedriegers
C
artiestennaam
D
praktisch

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het deelonderwerp
van alinea 4?
A
hordes bewonderaars
B
artiestennaam
C
praktisch
D
onveilig

Slide 26 - Quizvraag