Bekijk de volgende zin: 'Ik wandel.'
Voeg aan deze zin een zinsdeel toe.
Verwerk de volgende punten in je zin. Maak voor elk punt een nieuwe zin.
- Plaats
- Tijd
- Oorzaak en gevolg
- Hulpmiddel
- De frequentie (hoe vaak het wandelen gebeurt)
Zet de zinnen in een andere volgorde in je schrift. (Zelfstandig, 5 min)