Ontleden les voor toets 25 maart

Ontleden
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les ben je extra getraind in
- benoemen van zinsdelen
- herkennen van hoofd- en bijzinnen
- benoemen van onderwerpszin en lijdend voorwerpszin

zodat je donderdag met gemak je toets maakt

Slide 2 - Tekstslide

Maar eerst
  • welkom
  • niet vergeten: limericks
    David/Catherina/Sem/Alexander/Kick/Amber

Slide 3 - Tekstslide

welke zinsdelen ken je?

Slide 4 - Woordweb

Stappenplan zinsdelen benoemen
  1. Zoek de PV (let op scheidbare ww en wederkerende ww)
  2. Zet zinsdeelstrepen
  3. Zoek het Onderwerp = Wie (Wat) + PV?
  4. Is er een NWG?
    - WW-deel: met koppelwerkwoord
    - Naamwoordelijk deel (met een zn/bn : eigenschap van OW)
  5. Is er een WWG? Alle ww (let op: te/aan het + wg/wu)

Slide 5 - Tekstslide

Hij wast de borden nogal slordig af.
PV = ?
A
wast
B
wast af

Slide 6 - Quizvraag

Hij liep uren naar het juiste woord te zoeken.
WWG = ?
A
liep
B
te zoeken
C
liep te zoeken
D
liep zoeken

Slide 7 - Quizvraag

Hij is scheikundeleraar geworden.
WWG of NG?
A
WWG
B
NG

Slide 8 - Quizvraag

Die aardige leerling is in de tuin.
WWG of NG?
A
WWG
B
NG

Slide 9 - Quizvraag

Vervolg stappenplan
5. Zoek het LV: Wat(Wie) + WG + O?
6. Zoek het MV: Aan (Voor) Wie + WG/NG+ 0?

Slide 10 - Tekstslide

7. Bijwoordelijke Bepaling (BWB)
Alle zinsdelen die je overhoudt. Ze geven antwoord op vragen als waar? wanneer? waarom? hoe? met wie?
Gisteren ging hij op de fiets naar de bakker met zijn vriendinnetje

Slide 11 - Tekstslide

Voeg een BWB toe aan deze zin:
Die aardige mevrouw geeft de jongen een ijsje.

Slide 12 - Open vraag

Ontleed de zinnen hieronder in je schrift: vragen erover volgen

1. Ik heb gisteren voor mijn moeder een brief geschreven.
2. Wie belden de jarige Pieter op?
3. De jongen van hiernaast blijkt heel aardig te zijn in zijn vrije tijd.
4. Dat slimme meisje is in de vakantie naar Rome geweest.
timer
4:00

Slide 13 - Tekstslide

Ik heb gisteren voor mijn moeder een brief geschreven.
Een brief = ?
A
OW
B
MV
C
LV
D
BWB

Slide 14 - Quizvraag

Wie belden de jarige Pieter op?
De jarige Pieter = ?
A
OW
B
MV
C
LV
D
BWB

Slide 15 - Quizvraag

Wie belden de jarige Pieter op?
Gezegde = ?
A
belden
B
belden op

Slide 16 - Quizvraag

De jongen van hiernaast blijkt heel aardig te zijn in zijn vrije tijd.
Gezegde = ?
A
wwg = blijkt
B
nwg = blijkt te zijn
C
wwg = blijkt te zijn
D
nwg = blijkt heel aardig te zijn

Slide 17 - Quizvraag

Dat slimme meisje is in de vakantie naar Rome geweest.
in de vakantie = ?
A
OW
B
LV
C
MV
D
BWB

Slide 18 - Quizvraag

Voorzetsel voorwerp (VZV)
Een VZV komt voor bij een werkwoord met een vast voorzetsel:
twijfelen aan, rekenen op, verlangen naar, hopen op.
Het VZV begint met het voorzetsel.
Hij twijfelt aan zijn verstand
Zij hoopt op verbetering



Slide 19 - Tekstslide

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Hij is dol [op ijs]?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag


Bevat deze zin een voorzetselvoorwerp?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen voorzetselvoorwerp.
B
Ja, de zin bevat één voorzetselvoorwerp.
C
Ja, de zin bevat twee voorzetselvoorwerpen.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin bevat GEEN vzv?
A
Mensen verlangen naar wat schaduw.
B
Aan de eerlijkheid van Job twijfel ik niet.
C
Zou zij ook van dat Italiaanse ijs houden?
D
Hij liep de hele middag op zijn slippers.

Slide 22 - Quizvraag

De laatste: bvb en bijstelling
- Géén zinsdeel
- Zegt iets over een znw.
- Is nooit een lidwoord, vaak bijv.nw. of bez.vnw.


Slide 23 - Tekstslide

Wat een vreselijk moeilijke opgaven zijn dit.
Bvb?
A
Deze zin heeft geen bvb
B
Ja, eentje
C
Ja, twee
D
Ja, drie

Slide 24 - Quizvraag

De Franse les duurde wat langer door de presentatie van Marin.
Hoeveel bvb's?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 25 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin: een zin met één PV
Samengestelde zin: een zin met meerdere PV's

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

HZ: OW en PV staan naast elkaar; kan geen zinsdeel tussen.
BZ: Tussen  OW en PV kan niet staan.
HZ+HZ: vaak verbonden met nevenschikkend voegwoord: 
dus, want, of, en, maar (dwoem)
HZ+BZ: vaak verbonden met betr.vnw., vr.vnw. (wat, dat, wie) ofonderschikkend voegwoord:
toen, doordat, omdat, of, dat, zodat, als, zoals, indien, terwijl etc.

Slide 28 - Tekstslide

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.
C
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b een bijzin.
D
Zin 2a is een bijzin; zin 2b een hoofdzin.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de hoofdzin?

Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast.
A
omdat het bleef regenen
B
werd het kampioenschap afgelast
C
er zijn 2 bijzinnen
D
er zijn 2 hoofdzinnen

Slide 30 - Quizvraag

Welke onderdelen?
Jan heeft goed geleerd, waardoor hij een goed cijfer zal behalen.
A
Hoofdzin + Hoofdzin
B
Bijzin + Hoofdzin
C
Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin

Slide 31 - Quizvraag

Welke onderdelen?
Toen ik naar huis ging, regende het hard, waardoor ik ging hollen.
A
Hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin + bijzin
D
Bijzin + bijzin + hoofdzin

Slide 32 - Quizvraag

Stappenplan ontleden van samengestelde zinnen

1. Bepaal de HZ en de BZ (of meerdere).
2. Vervang de BZ door één woord.
3. Ontleed de HZ met dat ene woord: dat ene woord = BZ.

Lange versie van het stappenplan: zie Itslearning/bronnen/grammatica

Slide 33 - Tekstslide

Soorten bijzinnen
Onderwerpszin
Lijdend voorwerpszin
(En nog meer natuurlijk, maar deze twee zitten in de toets.)

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Dat hij de bus mist, gebeurt dagelijks.
Wat is de functie van de bijzin?
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin

Slide 36 - Quizvraag

Zij gaf ons wat ze zelf had willen hebben.
Wat is de functie van de bijzin?
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin

Slide 37 - Quizvraag

Bonusopgave
In welke zin staat een meewerkendvoorwerpszin?
A
Degenen die vrijwillig meewerken, krijgen een vrijkaartje.
B
De organisator geeft een vrijkaartje aan de vrijwilligers.
C
Degenen die vrijwillig meewerken, geeft de organisator een vrijkaartje.

Slide 38 - Quizvraag

Welke zin bevat een onderwerpszin?
A
Wie dit leest is gek.
B
Wie is gisteren op school geweest?
C
Als je veel leest, word je slimmer.
D
Hij houdt van lezen en van dansen.

Slide 39 - Quizvraag

Uitdaging: maak een zin met een onderwerpszin

Slide 40 - Open vraag

Dan lukt dit ook vast: maak een zin met een lijdend voorwerpszin

Slide 41 - Open vraag

Goed gewerkt!

Wil je nog verder oefenen, dan kan dat:
- Kern: drillsters
- Itslearning/Bronnen/Grammatica -- > online oefeningen
- Oefeningen Kern en paarse boekje herhalen

Succes!

Slide 42 - Tekstslide