spellingsregels oefenen

Oefenquiz taalverzorging
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenquiz taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Ik heb die mail van jou nog helemaal niet beantwoor.....
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord
D
beantwoorde

Slide 2 - Quizvraag

................... je die leerling een keer in de week of in de maand?
(begeleiden)
A
begeleidt
B
begeleit
C
begelijd
D
begeleid

Slide 3 - Quizvraag

bijvoeglijke naamwoorden

zelfstandige naamwoorden
Hans
zachte
directeur
langzame
opportunist
marktplaats
fascinerende
afgrijselijk
Florisplein
zoet
fantastisch
Eskimo

Slide 4 - Sleepvraag

GOED
Het verbrande huis
De vergrote foto
Het verbrede pad

Welke regel geldt hier?
FOUT
Het verbrandde huis
De vergrootte foto
Het verbreedde pad

Slide 5 - Tekstslide

GOED
De geredde skiër
Het bezette gebied
De bekladde muur

Welke regel geldt hier?
FOUT
De gerede skiër
Het bezete gebied
De beklade muur

Slide 6 - Tekstslide

Welk woord heeft onterecht een hoofdletter gekregen in de volgende zin:

Mevrouw De Jong heeft met Pasen een enorme Paasviering op school gehouden.
A
De
B
Jong
C
Pasen
D
Paasviering

Slide 7 - Quizvraag

Vul in:

De doelman van PSV ........... in de vorige wedstrijd zijn hoofd tegen de paal. (stoten)

Slide 8 - Open vraag

Wat heb je ALTIJD nodig bij het maken van een voltooid deelwoord?

Slide 9 - Open vraag

Waar vind je de belangrijkste informatie in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 10 - Quizvraag

Noem een voorbeeld hoe je het onderwerp kunt introduceren in de inleiding?

Slide 11 - Open vraag

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 12 - Quizvraag

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 13 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 14 - Quizvraag


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 15 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 16 - Quizvraag

Door een conflict met de trainer speelde het team een slechte wedstrijd.

Synoniem voor conflict:

Slide 17 - Open vraag

Mijn vader steunt het Wereld Natuur Fonds. Hij geeft elke maand 10 euro.

Wat betekent steunt:

Slide 18 - Open vraag

De gasten hadden allemaal een presentje meegenomen, zoals bonbons, een fles wijn of bloemen.

Hoeveel voorbeelden staan in deze zin:

Slide 19 - Open vraag

2) Hij (branden) zich aan het vuur.
A
brant
B
brand
C
brandt
D
brande

Slide 20 - Quizvraag

4) Verbind….. jij die wond zelf?
A
verbind
B
verbindt
C
verbint

Slide 21 - Quizvraag

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 22 - Quizvraag

Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 23 - Quizvraag

De gasten hadden allemaal een presentje meegenomen, zoals bonbons, een fles wijn of bloemen.

Noteer de betekenis van presentje:

Slide 24 - Open vraag

Ik heb over deze film een negatieve recensie op internet gelezen.

Het tegenovergestelde van negatieve is:

Slide 25 - Open vraag

Mijn oude voetbalschoenen liggen ongebruikt in de kast.

Wat betekent het voorvoegsel on-?

Slide 26 - Open vraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 27 - Quizvraag

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 28 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 29 - Quizvraag

Noteer de persoonsvormen:
Sommige lampen in de aula van de school zijn kapot en zullen binnenkort door de conciërge vervangen worden.

Slide 30 - Open vraag

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord en.
Over twee weken begint de proefwerkweek.
Dan hebben we geen les.
___

Slide 31 - Open vraag

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord omdat.
Ik kan niet lopen. Ik heb een gebroken been.

____

Slide 32 - Open vraag

Als de vijand de stad ...(heroveren), zullen we moeten vluchten
A
herovert
B
heroverd
C
heroverend

Slide 33 - Quizvraag

Mijn broertje heeft heel lang (geloven) dat spoken bestaan.

Slide 34 - Open vraag

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn de signaalwoorden in de zin:

Als ik naar school ga, moet ik eerst met de fiets, daarna met de trein en vervolgens nog een stuk lopen

Slide 36 - Open vraag

Wat is het tekstverband in de zin:

Als ik naar school ga moet ik eerst met de fiets, daarna met de trein en vervolgens nog een stuk lopen
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
opsomming
D
doel-middel

Slide 37 - Quizvraag

Welk woord herken je in: leesbaar?

Slide 38 - Open vraag

Jouw handschrift is niet leesbaar, dus je kunt je verslag beter op de computer maken.

Wat betekent leesbaar in deze zin?

Slide 39 - Open vraag

Ik wil mijn mobieltje verkopen exclusief de simkaart, want die stop ik in mijn nieuwe.

In deze zin betekent exclusief:
A
bijzonder, speciaal
B
zonder

Slide 40 - Quizvraag

8) Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 41 - Quizvraag

Gisteren ...(heffen) hij nog het glas op mijn gezondheid
A
hefte
B
hief
C
hefde

Slide 42 - Quizvraag

De gevallen soldaat werd (herdenken).

Slide 43 - Open vraag

Bowiens kamer wordt opnieuw (inrichten).

Slide 44 - Open vraag

Tinca heeft de vakantiefoto's perfect (afdrukken).

Slide 45 - Open vraag

De broodjes in de kantine zijn altijd dik (beleggen).

Slide 46 - Open vraag

Is het onderstreepte werkwoord de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt) of het voltooid deelwoord (vd)?

'Wat gebeurt daar achter in de klas?' vroeg de docent.
_______
A
pv tt
B
vd

Slide 47 - Quizvraag

Is het onderstreepte werkwoord de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt) of het voltooid deelwoord (vd)?

Dat is nog nooit gebeurd!
_______
A
pv tt
B
vd

Slide 48 - Quizvraag

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord maar.
Ali heeft me uitgenodigd voor zijn feest.
Ik kan woensdag niet.
_____

Slide 49 - Open vraag