Blok 4 Fictie

Blok 4 Fictie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Blok 4 Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Ik kan rijmsoorten in een gedicht herkennen.
Ik kan bijzonder taalgebruik herkennen.
Ik kan uitleggen hoe realistisch een verhaal is. 

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Terugblik
Realistisch of niet?
Rijm in gedichten
Bijzonder taalgebruik
Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Ik kan uitleggen hoe een verhaal spannend is gemaakt.
Ik kan uitleggen hoe realistisch een verhaal is.

Slide 4 - Tekstslide

Op welke manieren kan een schrijver het verhaal spannend maken?

Slide 5 - Woordweb

Spanning
- Gevaarlijke omgeving.
- Gevaarlijke situatie.
- Onverwachte wending
- Cliffhanger
- Vermoeden
- Uitstel

Slide 6 - Tekstslide

Op welke dingen kun je letten om te kijken of een verhaal realistisch is of niet?

Slide 7 - Woordweb

Realistisch of niet?
- Omgeving                                            - Uiterlijk van personages
- Tijd                                                         - Gedachten van hoofdpersoon 
- Gesprekken tussen mensen       - Afloop van het verhaal
- Omgang tussen mensen             - Beslissingen van mensen
- Bezigheden van mensen
- Problemen van mensen

Slide 8 - Tekstslide

Op welke manieren kan een schrijver het verhaal spannend maken?

Slide 9 - Woordweb

Spanning
- Gevaarlijke omgeving.
- Gevaarlijke situatie.
- Onverwachte wending
- Cliffhanger
- Vermoeden
- Uitstel

Slide 10 - Tekstslide

Op welke dingen kun je letten om te kijken of een verhaal realistisch is of niet?

Slide 11 - Woordweb

Realistisch of niet?
- Omgeving                                            - Uiterlijk van personages
- Tijd                                                         - Gedachten van hoofdpersoon 
- Gesprekken tussen mensen       - Afloop van het verhaal
- Omgang tussen mensen             - Beslissingen van mensen
- Bezigheden van mensen
- Problemen van mensen

Slide 12 - Tekstslide

Rijm in gedichten
- Binnenrijm: in een regel
- Eindrijm: einde van de regel

- Gepaard rijm: a-a-b-b
- Gekruist rijm: a-b-a-b
- Omarmend rijm: a-b-b-a

Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm van rijm herken je hier?
A
gekruist rijm
B
omarmend rijm
C
gepaard rijm

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm van rijm herken je hier?
A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
gekruist rijm

Slide 15 - Quizvraag

Welke vorm van rijm herken je hier?
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm

Slide 16 - Quizvraag

Heeft dit gedicht een gepaard
of een gekruist rijm?
A
Gepaard
B
Gekruist
C
Omarmend

Slide 17 - Quizvraag

Bijzonder taalgebruik
Iets op een mooiere manier zeggen.

- herhaling
- opsomming
- tegenstelling
- overdrijving

Slide 18 - Tekstslide

Bijzonder taalgebruik
Iets op een mooiere manier zeggen.

- herhaling: iets wordt meerdere keren gezegd.
- opsomming: een aantal dingen op een rij gezet.
- tegenstelling: twee verschillende dingen tegenover elkaar zetten.
- overdrijving: iets wordt erger gemaakt dan het is. 

Slide 19 - Tekstslide

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regels:

De huizen zijn nog donker en de dromen nog niet af
warm is het bed en warm het zachte kussen


A
herhaling
B
opsomming
C
tegenstelling
D
overdrijving

Slide 20 - Quizvraag

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regels:

Je bent begonnen, niet te gretig.
Gedicht wordt niet dampend opgediend.
Dooreten is verboden! Smakken,
Boeren en knoeien zijn toegestaan.

A
herhaling
B
opsomming
C
tegenstelling
D
overdrijving

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regel:
Ik verveel me dood.

A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regel:

Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.

A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Huiswerk voor vrijdag: 

Blok 4 fictie > A & B
Klaar? Maak opdracht C

Slide 24 - Tekstslide