1H2 woensdag 16 november tweede les

Welkom!
Welkom 1H2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 1H2

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les 1H2
Woensdag 16 november tweede uur

Programma:
  • Opening
  • Aanwezigheid
  • Planning
  • Nakijken opdrachten
  • Aan de slag met Grammatica
  • Afsluiting 
Lesdoel:
Ik kan deelonderwerpen herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 3 - Tekstslide

Planning
Vandaag: aan de slag met Grammatica
Maandag 21-11: aan de slag met Grammatica
Woensdag 23-11: toets Grammatica
Woensdag 23-11: tweede uur aan de slag met schrijven
Maandag    28-11:  Schrijfopdracht

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken
Grammatica zinsdelen Blz. 205 Opdracht 1 t/m 6





Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp
Blz 208

Ga in LessonUp met je eigen naam

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen


onderwerp


Slide 7 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Het onderwerp
Lesdoelen
1. Je weet wat een onderwerp van een zin is.
2. Je kent twee manieren om het onderwerp te vinden in een zin.
3. Je weet dat de persoonsvorm en het onderwerp bij elkaar horen.
4. Je kunt het onderwerp vinden in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vaak kijk jij naar Netflix?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 11 - Open vraag

Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 12 - Open vraag

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud. 
- begint nooit met een voorzetsel.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (ow) ?

1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp

Slide 14 - Tekstslide

de vervelende docenten
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

de machines
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

wie
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tijdens het eten las mijn vader de krant voor.

Slide 21 - Open vraag

persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide

Slide 22 - Sleepvraag

Aan de slag
Grammatica zinsdelen 
Blz. 208/209
Paragraaf 3
Opdracht 1 t/m 5

Klaar verder met paragraaf 5 
bladzijde 212/213

Slide 23 - Tekstslide

Afronding
  • Wat hebben we vandaag gedaan?
  • Komende tijd grammatica en schrijven

Slide 24 - Tekstslide

Ok, deze les was ...
A
Te makkelijk, zonde van m'n tijd
B
Stiekem toch lastig. Ik ga nog even oefenen!
C
Ik wil graag wat meer uitleg
D
Ging gewoon lekker!

Slide 25 - Quizvraag

einde
einde

Slide 26 - Tekstslide