64. Thema 8, week 2 Les 9 taalfouten

Wat is goed?
A
Hun eten pasta.
B
Zij eten pasta.
1 / 44
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is goed?
A
Hun eten pasta.
B
Zij eten pasta.

Slide 1 - Quizvraag

De regel
Hun eten pasta.

'Hun' is nooit het onderwerp in een zin!

Dus: Zij eten pasta.


  

Slide 2 - Tekstslide

lesdoel
Ik leer veelvoorkomende taalfouten te vermijden.

vermijden = voorkomen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Zij lopen naar het zwembad.
B
Hun lopen naar het zwembad.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Drinken zij appelsap.
B
Drinken hun appelsap.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Me kat is ziek.
B
Mijn kat is ziek.

Slide 6 - Quizvraag

de regel

  •     Me kat is ziek.
  • 'Me' is géén bezittelijk voornaamwoord.
  • Dus: Mijn kat is ziek.


  

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar personen, dieren of dingen: ik, jij,hij, hem, jullie ...
Aan een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) kun je zien van wie iets is: mijn, jouw, ons, haar ...
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) zijn:
deze, die, dit en dat.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Dit is mijn hond.
B
Dit is me hond.

Slide 9 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
Ik roep ..... moeder wel even.
A
me
B
mijn

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Lisa is groter als mij.
B
Lisa is groter dan mij.

Slide 11 - Quizvraag

de regel

  •    Lisa is jonger als mij.
  • 'Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  • Dus: Lisa is jonger dan ik (ben).


  

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'als' ?

Slide 15 - Open vraag

voorbeelden
Zij vliegen morgen.  Fout: Hun vliegen morgen.
Kunnen zij rijden? Fout: Kunnen hun rijden?
Morgen ruimen zij op. Fout: Morgen ruimen hun op.
Heb jij mijn schoen gezien? Fout: Heb jij me schoen gezien?
Mijn fiets is stuk. Fout: Me fiets is stuk.
Deze stoel is kleiner dan die stoel. Fout: Deze stoel is kleiner als die stoel.
Deze lamp is feller dan die lamp. Fout: Deze lamp is feller als die lamp.

Slide 16 - Tekstslide


Hun lopen naar het zwembad.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag


Drinken zij appelsap?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag


Dat is mijn hond.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag


Dat is me zusje.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag


En baby is groter als de hond.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag


Ik ben evenoud als de buurman.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag


Duitsland is wel acht keer zo groot dan Nederland.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord past onder de vlek?
A
me
B
zij
C
hun
D
ik

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord past onder de vlek?
A
me
B
zij
C
mijn
D
ik

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord past onder de vlek?
A
als
B
dan

Slide 26 - Quizvraag

Is deze zin goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

Is deze zin goed of fout?
Ik ben sneller dan hij!
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Is deze zin goed of fout?
Hij is liever als ik.
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
dan
B
als

Slide 31 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
hun
B
zij of ze

Slide 32 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
dan
B
als

Slide 33 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
dan
B
als

Slide 34 - Quizvraag

Goed of fout!
A
goed
B
fout

Slide 35 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
A
dan
B
als

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord hoort op de lege plek?
Ik ben net zo groot ..... mijn neef.
A
als
B
dan

Slide 37 - Quizvraag

Welk woord hoort op de lege plek?
A
me
B
mijn

Slide 38 - Quizvraag

Goed of fout!
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Die schrijver is net zo goed dan die andere.
B
Dit ijsje is net zo lekker als dat ijsje.
C
Jij bent even groot dan ik.

Slide 40 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik heb een andere pen dan jij.
B
Zij heeft een andere pc als wij.
C
Wij leven anders als anderen.

Slide 41 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik hoop dat ze een prijs winnen.
B
Ik denk dat hun te laat komen.
C
Ik zeg dat hun moeten komen.

Slide 42 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Vanavond speelt me favoriete club.
B
Morgen gaat me oom trouwen.
C
Zaterdag komt m'n oma op bezoek.

Slide 43 - Quizvraag

aan het werk
8.  Thema 8, week 2 Les 9
Alle opgaven
10 x plussen

7. Thema 8, week 2 Les 10
30 x plussen of werkpakket

Slide 44 - Tekstslide