Week 49 Ne 4B/K H3 Gram+spel: tussenletters en werkwoordspelling: lastige werkwoorden
Welkom!
Beste leerlingen,
Welkom bij de les Nederlands van mevrouw Ori.
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Beste leerlingen,
Welkom bij de les Nederlands van mevrouw Ori.
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag leren ?
Vandaag gaan we oefenen met tussenletters en lastige werkwoorden.
Neem blz. 104 voor je en lees alvast de theorie over.
Slide 2 - Tekstslide
week 47 DOELEN
Na deze les kan/weet je :
- samenstellingen correct spellen. - wanneer je een -d of een -t moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken.
- de juiste verwijswoorden gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
0
Slide 4 - Video
Lees de uitleg op de volgende pagina.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
2x meervoud, dus geen -n
Slide 7 - Tekstslide
Blz. 110
Maak de opdrachten 17 en 18.
Slide 8 - Tekstslide
Waarom schrijf je plantenbak?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 9 - Quizvraag
Verbeter de fout gespelde woorden. Eén woord hoef je niet te verbeteren. boekekast - brievebus - bendeleider - glazewasser
Slide 10 - Open vraag
Waarom schrijf je dieptepunt?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 11 - Quizvraag
Waarom schrijf je stoelendans?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 12 - Quizvraag
Waarom schrijf je beregezellig?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 13 - Quizvraag
Waarom schrijf je ruitenwissers?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 14 - Quizvraag
Waarom schrijf je secondewijzer?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 15 - Quizvraag
Waarom schrijf je zonnesteek?
A
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
B
Van het eerste woord is er maar één.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 16 - Quizvraag
Waarom schrijf je damessjaal?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 17 - Quizvraag
Waarom schrijf je eenmanszaak?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 18 - Quizvraag
Waarom schrijf je dorpsschool?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 19 - Quizvraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. volk + buurt
Slide 20 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. hand + arbeid
Slide 21 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. hoogte + vrees
Slide 22 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. diepte + meter
Slide 23 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. plank + koorts
Slide 24 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. snelheid + duivel
Slide 25 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. boord + vol
Slide 26 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. verkiezing + strijd
Slide 27 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. reus + gezellig
Slide 28 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. afstand + bediening
Slide 29 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. lengte+maat
Slide 30 - Open vraag
Maak een samenstelling van de volgende woorden. landing + baan
Slide 31 - Open vraag
Welke samenstelling schrijf je met een of meer tussenletters?
A
zang + stem
B
passagier + schip
C
toilet + bril
D
breedte + maat
Slide 32 - Quizvraag
Lees eerst de tekst op de volgende pagina. Verbeter daarna de fout gespelde samenstellingen.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Verbeter de fout gespelde samenstellingen uit de tekst.
Slide 35 - Open vraag
Lees de theorie op de volgende pagina.
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
De minister (hebben) zijn wetsvoorstel goed (onderbouwen) en (beantwoorden) de kritische vragen heel duidelijk.
Slide 38 - Open vraag
Blz. 110
Slide 39 - Tekstslide
Vul bij de komende vragen steeds de juiste vorm van de werkwoorden in. Gebruik steeds de tegenwoordige tijd, tenzij uit de zin blijkt dat het om de verleden tijd gaat.
Slide 40 - Tekstslide
Tijdens de uitverkoop (hebben) Yasmine veel geld (besparen).
Slide 41 - Open vraag
'Nadat de koe het gras (hebben) (herkauwen), (gaan) het naar de volgende maag,' (vertellen) de biologieleraar.
Slide 42 - Open vraag
Lotte (hebben) gisteren een nieuwe jurk (bestellen), maar ze (willen) toen niet (zeggen) hoeveel die (kosten).
Slide 43 - Open vraag
Columbus (hebben) volgens velen Amerika (ontdekken), maar eigenlijk (ontdekken) de Noormannen het land eerder.
Slide 44 - Open vraag
De overheid (hebben) veel geld (investeren), maar dit (leiden) nog niet tot minder schooluitval.
Slide 45 - Open vraag
Chris (besteden) afgelopen week veel tijd aan leren voor het proefwerk en hij (denken) nu dat hij een goed cijfer (hebben) (behalen).
Slide 46 - Open vraag
Vanwege zijn stotteren (vermijden) William bepaalde woorden en (gebruiken) hij synoniemen.
Slide 47 - Open vraag
De minister (hebben) zijn wetsvoorstel goed (onderbouwen) en (beantwoorden) de kritische vragen heel duidelijk.
Slide 48 - Open vraag
Wat wist je al?
Slide 49 - Open vraag
Waar heb je nog vragen over? Schrijf dat hieronder op.