In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
KL3P1 Leesvaardigheid: argumentatie
Slide 1 - Tekstslide
Kern C3, C4
Argumentatie
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het verschil in argumentatie?
Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.
Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.
Slide 3 - Tekstslide
Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.
Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.
Slide 4 - Tekstslide
Waarom is het belangrijk over argumentatie
te leren?
Argumenten zijn overal. Van je leraar overtuigen dat je echt wel een beter cijfer hebt verdiend tot je toekomstige werkgever duidelijk maken dat jij de perfecte kandidaat voor het baantje bent. Door argumentatie te begrijpen leer je beter je mening vormen en hoe je die kunt onderbouwen.
Je leert kritisch lezen en luisteren: niet alles wat je leest of hoort is waar, soms is het alleen een mening van de schrijver.
Slide 5 - Tekstslide
Standpunt
In een overtuigende tekst probeert een schrijver je te overtuigen van zijn standpunt: zijn mening over iets.
Bijvoorbeeld:
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.
Slide 6 - Tekstslide
Argument
Een standpunt wordt onderbouwd met argumenten: zo legt de schrijver uit waarom hij een bepaald standpunt heeft.
Bijvoorbeeld: Het openbaar vervoer moet goedkoper worden (standpunt), omdat hierdoor minder files zullen ontstaan (argument).
Slide 7 - Tekstslide
Het was geen leuk festival, want een flesje water kostte wel vijf euro.
Het was geen leuk festival is een:
A
Standpunt
B
Argument
Slide 8 - Quizvraag
De besmettingsgraad is nog steeds hoog, dus het coronavaccin moet verplicht worden.
De besmettingsgraad is nog steeds hoog is een:
A
Standpunt
B
Argument
Slide 9 - Quizvraag
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden:
Ik vind...
Volgens ons...
Zij denkt dat...
Ik ben van mening dat...
Onze conclusie is... enz.
Slide 10 - Tekstslide
Een argumentherken je vaak aan signaalwoorden als:
Dat blijkt uit...
Want...
Immers...
Namelijk...
Omdat...
De reden hiervoor is... enz.
Slide 11 - Tekstslide
Neem zelf een standpunt in over het telefoonbeleid op school, bijvoorbeeld: dit is een goede maatregel, of: het beleid moet worden afgeschaft.
Je bedenkt twee argumenten voor je stelling: een waarderende en een feitelijke. Vul jouw standpunt en argumenten hieronder in.
Slide 12 - Open vraag
Controleren
Als lezer van de tekst vraag je je af:
Is dit wel zo? Klopt dit wel? Is dit echt waar?
Feitelijke argumenten kun je controleren
Van niet-feitelijke argumenten is moeilijker vast te stellen of ze waar zijn.
Slide 13 - Tekstslide
Feitelijk - waarderend
Een feitelijk argument is controleerbaar, een waarderend argument niet: daarover kun je van mening verschillen.
Feitelijk argument:
Ik ga graag naar Trianon, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Waarderend of niet-feitelijk argument:
Ik ga graag naar Trianon, want dat is de mooiste bioscoop van Leiden.
Slide 14 - Tekstslide
– Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer.
(feitelijk argument)
– Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda is veel mooier. (waarderend argument)
Slide 15 - Tekstslide
feitelijke argumenten
niet-feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren. Deze zijn vaak beter bestand tegen kritiek van de lezer.
Slide 16 - Tekstslide
feitelijke argumenten
niet-feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren.
Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.
Slide 17 - Tekstslide
feitelijke argumenten
niet-feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren.
Ik eet liever bij de snackbar, wantdie is goedkoper dan de pizzeria.
Dit kun je controleren.
Slide 18 - Tekstslide
Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.
Slide 19 - Tekstslide
Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.
Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.
Slide 20 - Tekstslide
Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.
Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.
Dit is een mening.
Slide 21 - Tekstslide
Feitelijk of waarderend argument?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 22 - Quizvraag
Arjen Lubach - Vlees
Bekijk het filmpje in de volgende slide en denk na over de volgende vragen. Na het filmpje volgt hier een vraag over.
1. Wat is het standpunt in dit filmpje?
2. Wat zijn de argumenten?
3. Zijn de argumenten feitelijk of waarderend?
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
1. Wat is het standpunt in dit filmpje? 2. Wat zijn de argumenten? 3. Zijn de argumenten feitelijk of waarderend?
Slide 25 - Open vraag
Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:
enkelvoudige argumentatie.
Slide 26 - Tekstslide
Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:
enkelvoudige argumentatie.
Gebruikt de schrijver meer argumenten:
meervoudige argumentatie.
Slide 27 - Tekstslide
Standpunt met meervoudige argumentatie:
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.
Slide 28 - Tekstslide
Standpunt met meervoudige argumentatie:
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Slide 29 - Tekstslide
Standpunt met meervoudige argumentatie:
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.
Slide 30 - Tekstslide
Standpunt met meervoudige argumentatie:
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.
Het levert minder files op.
Slide 31 - Tekstslide
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument:
Dit heet enkelvoudige onderschikkende argumentatie.
Slide 32 - Tekstslide
Voorbeeld:
Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden.
Slide 33 - Tekstslide
Voorbeeld:
Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden.
Hij heeft veel ervaring.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld:
Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden.
Hij heeft veel ervaring.
Want hij is 25 jaar coach van een ander team geweest.
Slide 35 - Tekstslide
Als een schrijver meer argumenten gebruikt, waarvan hij er één of meer onderbouwt met een ondersteunend argument:
meervoudige onderschikkende argumentatie.
Slide 36 - Tekstslide
Meervoudige argumentatie
Standpunt
↑↑↑
argument / argument / argument
Voorbeeld:
Het 7e uur op vrijdag moet afgeschaft worden.
↑ ↑ ↑
De leerlingen hebben er geen zin in. / Daarnaast zijn er ook geen studie-uren. / Bovendien is het dan altijd lekker weer.
Slide 37 - Tekstslide
argumentatie
meervoudig: twee of meer argumenten die gelijkwaardig zijn en van plaats kunnen wisselen
OF
nevenschikkend: twee of meer argumenten die samen een argument vormen en alleen samen kracht hebben.
Slide 38 - Tekstslide
meervoudig
Slide 39 - Tekstslide
nevenschikkende argumentatie
Bij een nevenschikkende argumentatie heb je te maken met deelargumenten.
De argumenten onderbouwen samen het standpunt.
Alléén in combinatie hebben ze kracht (ze zijn van elkaar afhankelijk).
twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt
B
een argument wordt ondersteund door een of meer subargumenten
C
je hebt twee argumenten die samen geldig moeten zijn
D
een argumentatie met heldere opbouw
Slide 47 - Quizvraag
Meervoudige argumentatie
Slide 48 - Tekstslide
meervoudige argumentatie
onderschikkende argumentatie
Slide 49 - Sleepvraag
Volgens specialisten presteren leerlingen beter in een ouderwets onderwijssysteem
Ze luisteren beter naar de docenten in de klas dan in een digitale les.
meervoudige argumentatie
Ze hebben de structuur van een reguliere schooldag nodig.
Slide 50 - Tekstslide
Volgens specialisten presteren leerlingen beter in een ouderwets onderwijssysteem
Ze luisteren beter naar de docenten in de klas dan in een digitale les.
Onderschikkende en meervoudige argumentatie.
Ze hebben de structuur van een reguliere schooldag nodig.
De docenten zien ook beter of de leerlingen opletten
Slide 51 - Tekstslide
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Met je ogen dicht kun je beter luisteren.
Je bent meer ontspannen.
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit.
Je wordt nergens door afgeleid.
Slide 52 - Sleepvraag
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.
Slide 53 - Sleepvraag
De tijd na je eindexamen is het mooist, want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren: op kamers wonen, de opleiding van je dromen volgen en veel nieuwe mensen ontmoeten.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
veel nieuwe mensen ontmoeten.
De tijd na je eindexamen is het mooist,
op kamers wonen,
de opleiding van je dromen volgen
want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren:
Slide 54 - Sleepvraag
Argumentatiestructuur
Er worden twee argumenten samen gebruikt om een standpunt te ondersteunen. Die argumenten werken alleen in combinatie met elkaar; los van elkaar hebben ze geen kracht.