Vertaalmoeilijkheden HOM 1

Planung
  • Aufgabe 2, 3 auf Seite 96 und 97 corrigieren.

  • Vertaalmoeilijkheden im, am, um + nach, in, zu.

  • Aufgaben 1 auf Seite 114 und 115 bearbeiten und corrigieren. 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planung
  • Aufgabe 2, 3 auf Seite 96 und 97 corrigieren.

  • Vertaalmoeilijkheden im, am, um + nach, in, zu.

  • Aufgaben 1 auf Seite 114 und 115 bearbeiten und corrigieren. 

Slide 1 - Tekstslide

im, am, um
1. im →  Als je wilt zeggen in welke maand/ seizoen iets gebeurt.
  • Im Herbst habe ich wenig Zeit.
2. am →  Als je wilt zeggen in welke datum /dag vd week/dagdeel iets gebeurt. 
  • Ich könnte am nächsten Donnerstag
3. um →  Als je wilt zeggen om hoe laat iets gebeurt.  
  • Um halb elf muss ich zum Finanzamt
Das Hotelzimmer befindet sich im 3. Stock

Slide 2 - Tekstslide

Wir wollten uns doch ..... November treffen?

Slide 3 - Tekstslide

Wir wollten uns doch im November treffen?

Slide 4 - Tekstslide

..... zwölf Uhr.

Slide 5 - Tekstslide

Um zwölf Uhr.

Slide 6 - Tekstslide

Ich könnte..... nächsten Donnerstag.

Slide 7 - Tekstslide

Ich könnte am nächsten Donnerstag.

Slide 8 - Tekstslide

nach, in, zu
De Duitse voorzetsels nach, zu en in geven allemaal aan dat je ergens heen / naartoe gaat.

Slide 9 - Tekstslide

Nach
Gebruik "nach" bij steden, landen zonder lidwoord en richtingen.
Ook bij "Ik ga naar huis". Ich gehe nach Hause.

Voorbeelden:
Ich fahre nach Berlin.
Wir fliegen nach Deutschland.
Er geht nach Hause.

Slide 10 - Tekstslide

In
Gebruik "in" als een land of plek een lidwoord heeft (zoals "die Schweiz").

Voorbeelden:
Ich fahre in die Schweiz.
Wir gehen in den Supermarkt.
Er fährt in die Stadt.

Slide 11 - Tekstslide

Zu
Gebruik "zu" bij personen.
Ik ben Thuis: Ich bin zu Hause.
Voorbeelden:
Ich gehe zu meinem Freund.
Wir fahren zu dem Zahnarzt.

Slide 12 - Tekstslide

Im Sommer fahrt ihr .... Frankreich.

Slide 13 - Tekstslide

Im Sommer fahrt ihr nach Frankreich.

Slide 14 - Tekstslide

Mein Bruder muss .... dem Arzt.

Slide 15 - Tekstslide

Mein Bruder muss zu dem Arzt.

Slide 16 - Tekstslide

Dieses Jahr fliegen wir .... die Türkei.

Slide 17 - Tekstslide

Dieses Jahr fliegen wir in die Türkei.

Slide 18 - Tekstslide

Aufgaben
Beide Aufgaben 1 auf Seite 114 und 115.
timer
9:30

Slide 19 - Tekstslide

Planung
  • Uhr und Stunde 
  • wenn, wann, als
  • ob, oder
  • Alle opdrachten 1 op pagina 116 en 117.

Slide 20 - Tekstslide

Uhr oder stunde
Een uur= ein Uhr         Kloktijd, aanwijsbaar tijdstip op de klok
Es ist zwei Uhr

Een Uur= eine Stunde      periode van 60 minuten
Ich habe eine Stunde gewartet

Slide 21 - Tekstslide

Wir haben heute nur eine ..... Unterricht.

Slide 22 - Tekstslide

Wir haben heute nur eine Stunde Unterricht.

Slide 23 - Tekstslide

Ich lerne meistens bis 9 ..... Deutsch.

Slide 24 - Tekstslide

Ich lerne meistens bis 9 Uhr Deutsch.

Slide 25 - Tekstslide

Wann (wanneer)
Met 'wann' (wanneer) vraag je naar een tijdstip.

Wann fängt die Besprechung an? - Um 10:00 Uhr.

Slide 26 - Tekstslide

Wenn (wanneer)
 'Wenn' beschrijft een voorwaarde.

Wenn die Sonne scheint, ist es wärmer.

Slide 27 - Tekstslide

Als 
'Als' (toen) beschrijft een gebeurtenis in het verleden.
Wir hatten viel mehr Schnee, als ich klein war.

'Als' wordt bij een vergelijking gebruikt.
Ich bin größer als mein Bruder

Slide 28 - Tekstslide

.... kommt der Zug? um 12 Uhr 15.

Slide 29 - Tekstslide

Wann kommt der Zug? um 12 Uhr 15.

Slide 30 - Tekstslide

Ich bin größer .... mein Bruder.

Slide 31 - Tekstslide

Ich bin größer als mein Bruder.

Slide 32 - Tekstslide

Es ist heiß, .... die Sonne scheint.

Slide 33 - Tekstslide

Es ist heiß, wenn die Sonne scheint.

Slide 34 - Tekstslide

Ob (of)
„Ob” wordt gebruikt bij onzekerheden. Staat altijd na een komma.

Ich weiß nicht, ob er kommt.
Frag den Ober mal, ob er mir eine Cola geben kann.

Slide 35 - Tekstslide

Oder (of)
„Oder” wordt gebruikt om een mogelijkheid tussen twee of meer alternatieven aan te geven.

Willst du Kaffee oder Tee?
Wir gehen ins Kino oder ins Restaurant.


Slide 36 - Tekstslide

Ich fahre heute .... morgen zu meiner Mutter.

Slide 37 - Tekstslide

Ich fahre heute oder morgen zu meiner Mutter.

Slide 38 - Tekstslide

Ich habe keine Ahnung, .... es heute noch geht.

Slide 39 - Tekstslide

Ich habe keine Ahnung, ob es heute noch geht.

Slide 40 - Tekstslide

Hausaufgaben (voor de 2e les)
Alle opdrachten 1 op pagina 116 en 117.


Slide 41 - Tekstslide