In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Test je kennis
Fysiologie zenuwstelsel
Slide 1 - Tekstslide
Een ander woord voor een zenuwcel is?
A
Dendriet
B
Impulsen
C
Neuronen
D
Axon
Slide 2 - Quizvraag
Zenuwcellen hebben vertakte uitlopers
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
De uitloper van een dendriet is?
A
Kort
B
Lang
Slide 4 - Quizvraag
Een axon is?
A
Witte mergschede
B
Een lange uitloper van een neuron
C
Grijze stof
D
Een korte uitloper van een neuron
Slide 5 - Quizvraag
Dendriet
Cellichaam
Kern
Slide 6 - Sleepvraag
Axon
Myelineschedel
Synaps
Slide 7 - Sleepvraag
Welke deel van een neuron geleidt impulsen van het cellichaam af?
A
het celmembraan
B
myelineschede
C
dendriet
D
axon
Slide 8 - Quizvraag
Het zenuwstelsel is onderverdeeld in het centraal zenuwstelsel en het perifeer zenuwstelsel. Welk zenuwstelsel ligt binnen de holte van de schedel?
Slide 9 - Open vraag
Sleep de kenmerken naar het juiste zenuwstelsel
Heb je niet alles goed? Druk op reset.
Sympatisch zenuwstelsel
Parasympatisch zenuwstelsel
Stimulatie van de hartactiviteit en ademhaling
Opslag reservevoedsel
Bloedvatverwijding in spijsverteringsorgaan
Afgifte adrenaline
Minder energieverbruik
Toename zweetproductie
Slide 10 - Sleepvraag
Iemand raakt met een arm een heet voorwerp aan en schreeuwt: "Au!". Via welke typen neuronen zijn dan impulsen geleid?
A
alleen via sensorische en via motorische neuronen
B
via sensorisch, via motorische en via schakelneuronen
C
alleen via motorische neuronen
D
alleen via sensorische neuronen
Slide 11 - Quizvraag
Iemand schrijft een brief. Is op dat moment het animale zenuwstelsel actief? En het autonome zenuwstelsel?
A
alleen het autonome zenuwstelsel
B
zowel het animale als het autonome zenuwstelsel
C
alleen het animale zenuwstelsel
D
geen van beide
Slide 12 - Quizvraag
Welke deel van het zenuwstelsel verzorgt de coördinatie van de spierbewegingen?
A
grote hersenen
B
hersenstam
C
kleine hersenen
D
ruggenmerg
Slide 13 - Quizvraag
Als je een geluid waarneemt, komt dat omdat er in een bepaald deel van de hersenen impulsen aankomen. In welk deel van de hersenen is dat?
A
ruggenmerg
B
grote hersenen
C
kleine hersenen
D
hersenstam
Slide 14 - Quizvraag
Waarop zal een geneesmiddel tegen hoofdpijn vooral effect hebben?
A
op de sensorische centra van de grote hersenen
B
op de motorische centra van de grote hersenen
C
op de kleine hersenen
D
op de hersenvliezen
Slide 15 - Quizvraag
Je schopt tegen een muur aan. Waar ontstaan de impulsen voor de samentrekking van je dijbeenspieren?
A
In de grijze stof van je ruggenmerg
B
In de witte stof van je ruggenmerg
C
In de grijze stof van je grote hersenen
D
In de witte stof van je grote hersenen
Slide 16 - Quizvraag
Als het hart te snel gaat kloppen dreigt de bloeddruk in de bloedvaten te hoog te worden. Zintuigen in de wand van de aorta en de halsslagaders registreren de toename van de bloeddruk en sturen impulsen naar het regelcentrum in de hersenen. Via het autonome zenuwstelsel wordt de hartslag dan verlaagd. In welke deel van de hersenen ligt het centrum dat de hartslagfrequentie regelt en via welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt het hartritme verlaagd?
A
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het (ortho)sympathische zenuwstelsel.
B
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
C
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
D
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het (ortho)sympathische zenuwstelsel.