In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Spreektaal
Schrijftaal
Herkennen jullie spreektaal en schrijftaal?
Slide 1 - Tekstslide
Nou eh, ik weet niet zeker, of eh, ik dit wel leuk vind.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 2 - Quizvraag
Deze auto met energiezuinige motor en milieukenmerk wordt vaak verkocht.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 3 - Quizvraag
Ja hallo, da's geen stijl, vertrekt de trein vlak voor haar neus!
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 4 - Quizvraag
Zou Joost even snel wegrijden, ging hij zo floer onderuit en klatsj met z'n snufferd op de stoep.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 5 - Quizvraag
Tijdens het overleg met de leerlingenraad maakt Jolien aantekeningen.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 6 - Quizvraag
Tja, weet je, ik zou net naar haar toegaan, toen Brian eraan kwam en toen kon ik eigenlijk niet meer bellen, maar dat had ik wel moeten doen, dus.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 7 - Quizvraag
Duhh, ze appt niet terug!
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 8 - Quizvraag
Misschien kan het geen kwaad als je eens iets vaker oplet tijdens de uitleg.
A
schrijftaal
B
spreektaal
Slide 9 - Quizvraag
Spreektaal
In ieder zin zit een duidelijk spreektaalwoord.
Noteer het woord.
Slide 10 - Tekstslide
Misschien ga ik nog effe naar de mediatheek om een boek te zoeken.
Slide 11 - Open vraag
Joey is echt mijn mattie, dat weet iedereen op school.
Slide 12 - Open vraag
Ja lekker, moet ik corvee doen.
Slide 13 - Open vraag
Ik vind het een vet idee om met z'n allen een cadeau te kopen.
Slide 14 - Open vraag
Leuk dat je langskwam, laterz!
Slide 15 - Open vraag
Hoe'st met je enkel, heb je er nog last van?
Slide 16 - Open vraag
Margo, wazzup?
Slide 17 - Open vraag
Deze schoenen zijn gruwelijk; die wil ik ook hebben!
Slide 18 - Open vraag
Aantrekkelijk schrijven
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. Dat weet je en staat vast.
Door af te wisselen in zinsbouw en zinslengte zorgt ervoor dat een tekst aantrekkelijker wordt om te lezen.
Slide 19 - Tekstslide
Schrijf de tekst aantrekkelijk op in je schrift.
In maart sprak ik mijn mentor. Ik zou waarschijnlijk blijven zitten. Dat zei hij. De moed zakte me in de schoenen. Mijn motivatie verdween. De rest van het jaar deed ik niet veel meer.
Hoe heb je de tekst veranderd?
Slide 20 - Tekstslide
Schrijf de zinnen aantrekkelijk op in je schrift
Hij houdt van boerenkool met worst. Hij houdt niet van andijviestampot.
Hoe heb je de zin veranderd?
Slide 21 - Tekstslide
Passieve en actieve zinnen
In een actieve zin verricht het onderwerp een handeling (het doet iets)
'De bezorger overhandigt de pizza'.
In een passieve zin wordt de nadruk gelegd op de handeling:
'De pizza wordt overhandigd door de bezorger'.
Slide 22 - Tekstslide
Actieve zinnen
Actieve zinnen maken een tekst levendiger en helderder, want het is direct duidelijk wie wat doet.