4T H3

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 1 - Tekstslide

par 3.1: Wat zijn de kosten?
lesdoelen
· Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde toevoegen en de beloning die erbij hoort.

· Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar berekeningen mee maken.
· Je kunt de kostprijs per product berekenen.
· Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen en terugrekenen naar de prijs exclusief btw.


Slide 2 - Tekstslide

als introductie: lezen theorie blz 74 + 
maken vraag 2 en 3
  • 2. Natuur, arbeid en ondernemerschap

  • 3. Kapitaal: huur & rente
  • Arbeid: loon
  • Natuur: pacht
  • Ondernemerschap: winst

Slide 3 - Tekstslide

productiefactoren
blz 74

Slide 4 - Tekstslide

vaste en variabele kosten
blz. 75
  • Kosten van je bedrijf verdeel je in:
  • vaste kosten - kosten die niet veranderen als je meer of minder gaat produceren
  • variabele kosten - als je meer gaat produceren, worden deze kosten meer; ze veranderen

  • investeren
  • geld aan je bedrijf besteden, met als doel te groeien/ meer winst

  • afschrijven
  • bedrag van aanschaf van een kapitaalgoed verdelen over het aantal jaar dat het meegaat
  • berekenen:     afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
  • vraag 6a klassikaal

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Maken 5, 6 en 7
Af? dan verder met 8, 9 en 10
  • 5. variabele kosten = kosten voor grondstoffen, en loonkosten flexwerkers
  • vaste kosten = afschrijvingskosten, huur van het gebouw

  • 6. a € 160.000 ─ € 31.000 = € 129.000
  •    € 129.000 ÷ 6 = € 21.500 per jaar
  •  b € 21.500 ÷ 125.000 = € 0,17 per kilometer
  •  c Variabele kosten. Naarmate je meer met de vrachtwagen rijd, stijgen ook de onderhoudskosten. De banden slijten bijvoorbeeld sneller.

  • 7. 125.000 x € 0,20 = € 25.000 per jaar bespaart
  • de vrachtwagen kostte € 129.000; dus € 129.000 : € 25.000 = 5,16 jaar --> 6 jaar

Slide 7 - Tekstslide

kostprijs per product & wat betaalt de consument?
blz. 76 en 77
kostprijs per product
gemiddelde kosten voor het maken van één product

berekenen;  kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) : aantal producten

  • vraag 8:
  • a. (€2.500.000 + € 1.000.000) : 625.000 = € 5,60 per fietsband
  • b. je wil weten: de winstopslag (in procenten van de kostprijs)
  • stap 1: berekenen van de winstopslag    
  • stap 2: berekenen hoeveel die winstopslag is in procenten van de kostprijs -> 
  • winstopslag : kostprijs x 100 

Slide 8 - Tekstslide

vraag 8c, 8d en 8d
  • 8c. vaste kosten blijven (altijd) gelijk; variabele kosten zullen stijgen (bij meer productie)

  • d. kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) : aantal producten 
  • productie neemt met 60% toe, dus 625.000 x 1,60 = 1.000.000 fietsbanden
  • vaste kosten blijft hetzelfde, dus = € 2,5 miljoen (€ 2.500.000)
  • variabele kosten = € 1 miljoen + 60% stijging, dus € 1,6 miljoen (€ 1.600.000)
  • formule invullen...
  • 2,5 miljoen + 1,6 miljoen = € 4,1 miljoen;          € 4,1 miljoen : 1.000.000 = € 4,10 kostprijs per fietsband

  • e. gedaald, met € 5,60 - € 4,10 = € 1,50

Slide 9 - Tekstslide

prijzen
theorie: blz. 76, voorbeeld blz. 77
  • inkoopprijs
  • wat kost het de winkelier om het product in te kopen

  • brutowinstopslag
  • hoeveel duurder wordt het product van inkoop naar verkoop in euro's
  • het percentage waarmee de inkoopprijs verhoogd wordt noem je de brutowinstmarge

  • verkoopprijs (excl. btw) inkoopprijs + brutowinstopslag

  • consumentenprijs = verkoopprijs inclusief btw  (100% + btw-percentage)
  •        deze moet je terug kunnen rekenen naar de verkoopprijs (100%)

Slide 10 - Tekstslide

Maken vraag 9 en 10
Oefenen met rekenen met brutowinstopslag en terugrekenen!
9. Inkoopprijs                          
Brutowinstopslag (70%)    
Verkoopprijs                            
Btw (21%)                                  
Consumentenprijs               



10.



Slide 11 - Tekstslide

Maken vraag 9 en 10
Oefenen met rekenen met brutowinstopslag en terugrekenen!



               



10. 1 € 2.049 ÷ 121 × 100 = € 1.693,39
 2 € 2,15 ÷ 109 × 100 = € 1,97



Slide 12 - Tekstslide

par 3.1: Wat zijn de kosten?
check lesdoelen
· Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde toevoegen en de beloning die erbij hoort.

· Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar berekeningen mee maken.
· Je kunt de kostprijs per product berekenen.
· Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen en terugrekenen naar de prijs exclusief btw.


Slide 13 - Tekstslide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 14 - Tekstslide

par. 3.2: Wat levert het op?
lesdoelen
· Je kunt de omzet, de brutowinst en het nettoresultaat berekenen.

· Je kunt uitleggen waarom de arbeidsproductiviteit belangrijk is en hoe die kan verbeteren.
· Je kunt uitleggen hoe de productiecapaciteit van een bedrijf kan stijgen.
· Je kunt uitleggen hoe bedrijven bij hun productie rekening kunnen houden met mens en milieu


Slide 15 - Tekstslide

Maken: opgave 1, 2, 3
nettowinst (of verlies) =    omzet - inkoopwaarde - bedrijfskosten

omzet = opbrengst, al het geld wat de verkoop oplevert
inkoopwaarde = bedrag uitgegeven aan inkoop van de goederen
bedrijfskosten = kosten van je bedrijf, zoals personeelskosten, huur, reclamekosten
Reken met de bedragen exclusief btw (omdat de btw naar de Belastingdienst gaat)


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

nakijken vraag 1, 2 en 3
blz 78 en 79
  • 1 a Mensen gingen niet veel weg, gingen daardoor meer in hun thuis bezig. 
  •  b € 1.950.000.000 ÷ 119 × 100 = € 1.638.655.462

  • 2 € 450 ÷ € 4,95 = 90,9 = 91 bossen

  • 3 Btw :109 x 100 =  € 1.125 
  • Omzet exclusief 9% btw € 12.500
  • Brutowinst = € 12.500 - € 3.100 = € 9.400
  • Nettoresultaat = € 9.400 - € 3.200 =€ 6.200 (winst)




Slide 18 - Tekstslide

arbeidsproductiviteit
blz 79
  • arbeidsproductiviteit
  • productie per persoon in een bepaalde tijd   (dus hoeveel produceert één werknemer)
  • - om zoveel mogelijk winst te behalen, wil je een zo'n hoog mogelijke arbeidsproductiviteit

  • arbeidsproductiviteit verhogen door:
  • technologische ontwikkeling, zoals automatisering en mechanisering
  • betere arbeidsverdeling (wie doet wat, specialisatie)
  •  scholing
  • prestatiebeloning (bonus)

  • arbeidsproductiviteit = totale productie per periode : aantal werkenden

Slide 19 - Tekstslide

Maken:  vraag 5 t/m 10
zelfstandig, fluisterend overleg in duo's
  • 5.a Voordeel: Hoe meer pakketten je aflevert, hoe hoger je loon.
  •   Nadeel: Als je buiten je eigen schuld minder pakketten kan afleveren, dan is je loon laag.
  •  b Door prestatieloon gaan werknemers misschien te snel en onnauwkeurig werken. Dat kost het bedrijf misschien klanten en omzet. 

  • 6. 1 De prijs van een verbouwing kan, ondanks de stijging van de lonen, gelijk blijven als de arbeidsproductiviteit gaat stijgen.
  •  2 Samil wil dit bereiken door kapitaalintensiever te produceren.
  •  3 Daardoor hoeven de loonkosten per product niet te stijgen.

Slide 20 - Tekstslide

productiecapaciteit & MVO
blz. 80 en 81
  • productiecapaciteit
  • de maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren

  • Hangt af van:
  • - het aantal uren dat door mensen wordt gewerkt in het bedrijf
  • - de kapitaalgoederen (machines, computers, etc) die worden gebruikt

  • MVO
  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
  • rekening houden bij productie met mens en milieu

Slide 21 - Tekstslide

vraag 7, 8, 9 en 10
blz 80 en 81
  • 7. a. %stijging dus... formule:
  • (nieuw - oud) : oud x 100
  • gegevens: van 1,8 naar 2,5 dus oud = 1,8 en nieuw = 2,5
  • (2,5 - 1,8) : 1,8 x 100 = 38,9 %
  • b. - efficiënter werken
  • - meer mensuren inzetten
  • - meer kapitaalgoederen gebruiken (bijv. mechanisering/ automatisering)

  • 8. de 3e. De vaste kosten kun je nu over minder producten verdelen (als je minder produceert)

Slide 22 - Tekstslide

vraag 9 en 10
blz. 81
  • 9. schonere lucht

  • 10. Als bedrijven duurzaam gaan ondernemen, zullen hun bedrijfskosten op de korte termijn stijgen door meer investeringen. Op de langere termijn zullen de bedrijfskosten door mvo dalen en zal het aantal klanten toenemen. De winst zal toenemen.

Slide 23 - Tekstslide

par. 3.3: Vraag en aanbod
lesdoelen
· Je kunt in een grafiek de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid aflezen en tekenen.

· Je kunt uitleggen waardoor vraag- en aanbodlijnen kunnen verschuiven en wat het gevolg daarvan is.
· Je weet wat het gevolg is als de overheid een maximum of minimumprijs vaststelt.
· Je kunt uitleggen wat een transparante markt is.


Slide 24 - Tekstslide

evenwicht & verschuiven vraag- en aanbodlijn
blz. 82 en 83
evenwichtsprijs
prijs waarbij vraag en aanbod gelijk zijn

evenwichtshoeveelheid
aantal producten dat wordt aangeboden
bij de evenwichtsprijs


omzet = afzet x prijs

Slide 25 - Tekstslide

Maken:  vraag 1, 2, 3 en 4
blz. 82 en 83
  • 1a. Er is meer vraag & er is weinig aanbod van hout
  • b. hout komt van bomen, die hebben tijd nodig om te groeien.
  • 2. markt voor tuinhout = abstract
  • houthandel = concreet

  • 3a. € 750; vraag 65.000   aanbod 5.000
  •  € 1.250; vraag  45.000   aanbod 15.000
  •  € 1.750; vraag 25.000   aanbod 25.000
  •  € 2.250; vraag 5.000    aanbod 35.000
  • b. € 1750, 25.000
  • c. 25.000 x € 1750 = € 43.750.000

Slide 26 - Tekstslide

3a. 







  • b de evenwichtsprijs is € 275.000
  •   de evenwichtshoeveelheid is 20

Slide 27 - Tekstslide

verschuiven van de aanbod- en vraaglijn
Maken vraag 5 en 6

Slide 28 - Tekstslide

maken: vraag 7, 8, 9 en 10    lezen: theorie blz 84 en 85
zelfstandig, overleg in duo's     tijd: ong. 10 min
  • 7 Sociale huurwoningen moeten betaalbaar blijven voor mensen met een laag inkomen. Huurwoningen in de vrije sector zijn voor mensen met een hoger inkomen. Die kunnen een hogere huur wel betalen.
     
  • 8 a Meer aanbod. Boeren kregen gegarandeerd een bepaalde prijs. Daardoor was het aantrekkelijk om meer/veel te produceren.
  •  b Melk is een basisbehoefte. Mensen gaan nauwelijks meer of minder melk drinken als de prijs verandert.
  •  c een melkoverschot.


Slide 29 - Tekstslide

  • 9 1 Ja. Er zijn veel aanbieders van merkloze witte T-shirts. Onderling verschilt het product ook niet of nauwelijks. Je kunt ze dus makkelijk met elkaar vergelijken.
  •  2 Nee. Het aantal aanbieders van telefoons + abonnementen is redelijk beperkt. Maar binnen het aanbod zijn er heel veel verschillen met betrekking tot belminuten, onbeperkt data etc. Dat maakt het lastig vergelijken voor consumenten.
  •  3 Nee. Er zijn intussen veel aanbieders van elektrische fietsen, maar de fietsen verschillen onderling op technische specificaties, zoals de accu.

Slide 30 - Tekstslide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Hopelijk hebben jullie een fijne vakantie gehad! 

Slide 31 - Tekstslide

Planning
vandaag: 3.4 afronden
volgende uur: oefentoets hoofdstuk 3

les 3 en 4: herhalingsopdrachten hoofdstuk 3

di 8 nov: toets H1, H2 en H3 (toetsweek) 

Slide 32 - Tekstslide

par. 3.3: Vraag en aanbod
Weten jullie nog?
- evenwichtsprijs
- evenwichtshoeveelheid
- abstracte en concrete markt 
- transparante markt




Slide 33 - Tekstslide

par. 3.4: Macht op de  markt?
lesdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe producenten hun marktaandeel proberen te vergroten.
  • Je kunt een monopolie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt de verschillen tussen volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt een oligopolie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt uitleggen wat een kartel is.




Slide 34 - Tekstslide

marktaandeel 
blz. 86
Maken: vraag 1 - ong. 5 min

  • 1a. Apple, Huawei, Sony, etc. 
  • b. 1. LG; 23 miljoen x € 450 = € 10.350 miljoen omzet
  • 2. Samsung; 256 miljoen x € 450 = € 115.200 miljoen (= € 115,2 miljard)
  • c. de kosten waren hoger dan de opbrengsten.

marktaandeel      deel : geheel x 100
jouw afzet (of omzet) in procenten van de totale afzet (of omzet) op de markt  
- kan groeien door inzet van marketingmix (6 p's)
- kan groeien door fusie
 



Slide 35 - Tekstslide

Berekenen van het marktaandeel

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

maken: opdracht 2 en 3   tijd: ong. 5 min
in duo's, zachtjes overleg.    (af? dan 5 en 6 maken)
  • 2. a. LG = 23 miljoen = 2%
  • totale markt = 100%
  • 23 miljoen : 2 x 100 = 1150 miljoen telefoons
  • b. marktaandeel = deel : geheel x 100 
  • 256 miljoen : 1150 miljoen x 100 = 22,3%  

  • 3. product en promotie

  • 4a. fusie, omdat ze samen gaan   of   overname, omdat PostNL veel groter is 
  • b. personeel en huur

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Tekstslide

monopolie  blz. 87
maken: opdracht 5 en 6

monopolie
marktvorm met maar 1 aanbieder

  • 5a. Omdat er na het samengaan een monopolie ontstond. De prijzen voor post en pakketten zouden dan te hard kunnen stijgen, wat voor consumenten nadelig is.
  • b. Er wordt steeds minder post verstuurd. Daardoor zou een van de of allebei de postbedrijven failliet kunnen gaan. Door het samengaan wordt dit voorkomen en kunnen consumenten nog steeds post versturen.

  • 6. De overheid vindt het hoogspanningsnet en de uitgifte van bankbiljetten zo belangrijk dat zij er zelf controle over wil houden. Daarom staat de overheid geen andere aanbieders toe.


Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Tekstslide

veel aanbieders blz. 88
 maken: opdr. 7 en 8
volkomen concurrentie
er zijn veel aanbieders en producten zijn homogeen (hetzelfde)

monopolistische concurrentie
er zijn veel aanbieders en de producten zijn heterogeen (enigszins verschillend)

  • 7. de 1e, monopolistische concurrentie, heterogeen product. 

  • 8a. 1. beleggers die aandelen Ajax willen verkopen       
  • 2. beleggers die aandelen Ajax willen kopen
  • b. volkomen concurrentie, er zijn veel aanbieders en het product is homogeen. 

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Tekstslide

Oligopolie  blz. 88
maken: 9 en 10
heterogeen oligopolie                                                                         homogeen oligopolie
weinig aanbieders, heterogeen product                                    weinig aanbieders, homogeen product
- bijv. markt voor smartphones                                                       - bijv. markt voor stroom

  • 9. aantal aanbieders: weinig         homogeen: benzine         heterogeen: supermarkt

  • 10. 1. dalen
  • 2. dalen
  • 3. afnemen

Slide 47 - Tekstslide

Kartel   blz. 89
maken: vraag 11 en 12
kartel
afspraken door producenten, bijvoorbeeld een prijsafspraak
- hierdoor is er minder concurrentie tussen de bedrijven

ACM 
Autoriteit Consument en Markt
- onderzoekt kartels en geeft boetes

  • 11a. Ja, er zijn maar weinig aanbieders, en benzine wordt toch wel gekocht. 
  • b. de prijs blijft hoog
  • c. ze verdienen allemaal meer, klanten stappen toch niet over naar de concurrent. 

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

par. 3.4: Macht op de  markt?
lesdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe producenten hun marktaandeel proberen te vergroten.
  • Je kunt een monopolie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt de verschillen tussen volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt een oligopolie beschrijven en herkennen.
  • Je kunt uitleggen wat een kartel is.




Slide 50 - Tekstslide

Planning
(vandaag: 3.4 afronden) 

morgen: oefentoets hoofdstuk 3
Ipad opgeladen mee (en boek mee)

donderdag: herhalingsopdrachten hoofdstuk 3

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide