4. Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Startopdracht
Schrijf het naamwoordelijk gezegde op van onderstaande zinnen. 

Hij wil later misschien oogarts worden.

Zij schijnt een aardig meisje te zijn. 

Bij roeien zijn sterke spieren eigenlijk onmisbaar. 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht
Schrijf het naamwoordelijk gezegde op van onderstaande zinnen. 

Hij wil later misschien oogarts worden.

Zij schijnt een aardig meisje te zijn. 

Bij roeien zijn sterke spieren eigenlijk onmisbaar. 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan het aanwijzend en vragend voornaamwoord herkennen in een zin.
Blz. 212

Slide 2 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden: Wijzen een zelfstandig naamwoord aan.
Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, die, dit, dat, zulk(e), dergelijk(e), zo'n, zelf, hetzelfde, dezelfde.
Let op: Soms staat een aanwijzend voornaamwoord alleen in de zin. Kijk goed of het verwijst naar een zn.
Voorbeeld: Ik vind die auto leuk, maar deze dan weer niet.

Slide 3 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden: Wie, wat, welk(e), wat voor een.
Vragende voornaamwoorden verwijzen naar personen of dingen. 
Hoe, waarom, hoeveel, wanneer etc. verwijzen niet naar personen of dingen, dus geen vragend voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen: Benoem de aanw.vnw en vr.vnw in de zin: Wie heeft dat chocolaatje opgegeten? Doe het zo: aanw.vnw: .... vr.vnw: ...

Slide 5 - Open vraag

Benoem de aanw. vnw in de zin: Ik heb dit boek Chatrooms gelezen, dat is geschreven door Helen Vreeswijk.

Slide 6 - Open vraag

Benoem het vragend voornaamwoord: Vertel nu eens wat er nu aan de hand is.

Slide 7 - Open vraag

Zoek de fout in de zin: Die meisje heeft dit kettinkje gekocht.

Slide 8 - Open vraag

Aan het werk
Maken: opdracht 1, 3, 5
Doel: Je leert de aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen in een zin.
Hoe: De antwoorden noteer je in je schrift. Je mag wel onderstrepen in je boek. Je werkt de eerste 5 min. in stilte. Daarna fluisterend overleg.
Tijd: tot 10 min voor het einde van de les heb je de tijd om hiermee aan de slag te gaan.
Klaar? Opdracht 2 of lezen

Slide 9 - Tekstslide

Controle leerdoel: noteer de vragende en aanwijzende voornaamwoorden in de zin: Wie heeft zulke mooie opdrachten gemaakt?

Slide 10 - Open vraag