Hormonen 13.1

Hormonen
1 / 21
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hormonen

Slide 1 - Woordweb

Wat voor type stof is een hormoon?
(nb. steroide = cholesterol-achtige stof en tyrosine = een aminozuur)
A
Een eiwit of een steroïde
B
Een vet of een eiwit
C
Een koolhydraat of eiwit of tyrosine-achtige stof
D
Een eiwit of steroïde of tyrosine-achtige stof

Slide 2 - Quizvraag

Waar in je lichaam wordt meestal het 'besluit' genomen om meer of minder hormoon te maken?
A
In de hormoonklieren
B
In de grote hersenen
C
In de hersenstam
D
In de hypothalamus

Slide 3 - Quizvraag

Welk hormoon stimuleert de rijping van eicellen? En welk hormoon stimuleert de secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw?
A
- FSH - Testosteron
B
- FSH - Oestradiol
C
- LH - Testosteron
D
- LH - Oestradiol

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de werking van FSH in mannen?
A
Het stimuleert de ontwikkeling van zaadcellen
B
Het stimuleert de secundaire geslachtskenmerken
C
Het remt de secundaire geslachtskenmerken
D
Het stimuleert de aanmaak van testosteron

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

89 A en B

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Als je naar dit plaatje kijkt, wat kan je dan concluderen over de locatie van de productie van hormonen en de locatie van de afgifte?
Hier wordt ADH en Oxytocine geproduceerd
Hier wordt ADH en Oxytocine aan het bloed afgegeven

Slide 10 - Sleepvraag

Als je naar dit plaatje kijkt, wat kan je dan concluderen over de locatie van de productie van hormonen en de locatie van de afgifte?
Hier wordt ADH en Oxytocine geproduceerd
Hier wordt ADH en Oxytocine aan het bloed afgegeven

Slide 11 - Sleepvraag

Terminologie
Endo = binnen
Exo = buiten
Crino = afscheiden
Meer voorbeelden: Endocytose en exocytose, crinogeen
(zoek maar op)

Slide 12 - Tekstslide

Een hormoonklier is een …1... en een speekselklier is een ...2...
A
1 = endocriene klier 2 = exocriene klier
B
1 = endocriene klier 2 = endocriene klier
C
1 = exocriene klier 2 = endocriene klier
D
1 = exocriene klier 2 = exocriene klier

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Deze vraag komt eraan:
BINAS tabel 89C 
Wanneer door een tumor in de schildklier automatisch heel veel T3 en T4 wordt gemaakt, daalt of stijgt dan de hoeveelheid TRH (RH=Releasing hormone)? En de hoeveelheid TSH (SH=Stimulating Hormone)?

Slide 16 - Tekstslide

BINAS tabel 89C
Wanneer door een tumor in de schildklier automatisch heel veel T3 en T4 wordt gemaakt, daalt of stijgt dan de hoeveelheid TRH? En de hoeveelheid TSH?
A
TRH daalt, TSH stijgt
B
TRH en TSH dalen beide
C
TRH stijgt, TSH daalt
D
TRH en TSH stijgen beide

Slide 17 - Quizvraag

Hoe werken releasing hormonen (RH)?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypofyse tot afgifte van neurohormonen.

Slide 18 - Quizvraag

Welke stelling is onjuist
A
Hormonen worden vervoerd via het bloed
B
Hormonen komen overal in het lichaam bij vrijwel elke cel
C
Alleen de cellen waar het hormoon voor bedoeld is reageert op het hormoon
D
Elke cel heeft een type receptor waarmee hij het signaal van verschillende hormonen kan ontvangen

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 21 - Open vraag