In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Binas 89!!
Slide 1 - Tekstslide
Wat voor stof is /kan een hormoon zijn?
A
eiwit
B
steroide (vet)
C
koolhydraat
D
eiwit / steroide
Slide 2 - Quizvraag
Waar in je lichaam wordt meestal het 'besluit' genomen om meer of minder hormoon te maken?
A
In de hormoonklieren
B
In de grote hersenen
C
In de hersenstam
D
In de hypothalamus
Slide 3 - Quizvraag
Welk hormoon stimuleert de rijping van eicellen? En welk hormoon stimuleert de secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw?
A
- FSH
- Testosteron
B
- FSH
- Oestradiol
C
- LH
- Testosteron
D
- LH
- Oestradiol
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de werking van FSH in mannen?
A
Het stimuleert de ontwikkeling van zaadcellen
B
Het stimuleert de secundaire geslachtskenmerken
C
Het remt de secundaire geslachtskenmerken
D
Het stimuleert de aanmaak van testosteron
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
89 A en B
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Als je naar dit plaatje kijkt, wat kan je dan concluderen over de locatie van de productie van hormonen en de locatie van de afgifte?
Hier wordt ADH en Oxytocine geproduceerd
Hier wordt ADH en Oxytocine aan het bloed afgegeven
Slide 10 - Sleepvraag
Als je naar dit plaatje kijkt, wat kan je dan concluderen over de locatie van de productie van hormonen en de locatie van de afgifte?
Hier wordt ADH en Oxytocine geproduceerd
Hier wordt ADH en Oxytocine aan het bloed afgegeven
Slide 11 - Sleepvraag
Terminologie
Endo = binnen
Exo = buiten
Crino = afscheiden
Meer voorbeelden: Endocytose en exocytose, crinogeen
(zoek maar op)
Slide 12 - Tekstslide
Een hormoonklier is een …1... en een speekselklier is een ...2...
A
1 = endocriene klier
2 = exocriene klier
B
1 = endocriene klier
2 = endocriene klier
C
1 = exocriene klier
2 = endocriene klier
D
1 = exocriene klier
2 = exocriene klier
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Deze vraag komt eraan:
BINAS tabel 89C
Wanneer door een tumor in de schildklier automatisch heel veel T3 en T4 wordt gemaakt, daalt of stijgt dan de hoeveelheid TRH (RH=Releasing hormone)? En de hoeveelheid TSH (SH=Stimulating Hormone)?
Slide 15 - Tekstslide
BINAS tabel 89C Wanneer door een tumor in de schildklier automatisch heel veel T3 en T4 wordt gemaakt, daalt of stijgt dan de hoeveelheid TRH? En de hoeveelheid TSH?
A
TRH daalt, TSH stijgt
B
TRH en TSH dalen beide
C
TRH stijgt, TSH daalt
D
TRH en TSH stijgen beide
Slide 16 - Quizvraag
Binas 89B -Hoe werken peptide (eiwit) hormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Om binnen te komen en te binden aan een receptor in het cytoplasma, binden ze aan een transporteiwit
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.
Slide 17 - Quizvraag
Hoe werken releasing hormonen (RH)?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
D
Ze stimuleren de hypothalamus tot afgifte van neurohormonen.
Slide 18 - Quizvraag
Welke stelling is onjuist
A
Hormonen worden vervoerd via het bloed
B
Hormonen komen overal in het lichaam bij vrijwel elke cel
C
Alleen de cellen waar het hormoon voor bedoeld is reageert op het hormoon
D
Elke cel heeft een type receptor waarmee hij het signaal van verschillende hormonen kan ontvangen
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
En nu maar aan het werk!
Lees 13.1 goed door, Binas erbij!
Maak opdr. 1 t/m 10
Maak een groep van 4 - denk na over een hormoon(afwijking)