In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Methode: Nieuw Nederlands
Voor de leerlingen: basis
Slide 1 - Tekstslide
Synoniemen
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn de doelen van deze les?
- Je kunt uitleggen wat synoniemen zijn.
- Je kunt voorbeelden van synoniemen geven.
- Je kunt uitleggen wat je aan synoniemen hebt.
- Je bent gestart met het onderdeel Woordenschat van hoofdstuk 1 uit Nieuw Nederlands.
Slide 3 - Tekstslide
Deze les begint met het activeren van voorkennis. Wat betekent dat?
A
Luisteren naar nieuwe informatie.
B
Onderzoeken hoe slim je bent.
C
Zeggen wat je van iets vindt.
D
Bekijken wat je al weet over iets.
Slide 4 - Quizvraag
Voorkennisvraag: Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een synoniem?
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een scholier is bijvoorbeeld hetzelfde als een leerling. Noteren betekent hetzelfde als opschrijven. Zulke woorden noem je synoniemen. Beide woorden betekenen dan hetzelfde of bijna hetzelfde. Ken je de betekenis van een woord in de tekst niet? Zoek dan in de tekst naar een synoniem.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een synoniem voor afkijken?
A
spieken
B
overschrijven
Slide 7 - Quizvraag
Als je naar een fragment uit een tv-programma kijkt, wat zie je dan?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een amusementsprogramma voor een soort programma?
A
Een tv-programma dat jou iets wil leren.
B
Een tv-programma dat jou wil informeren.
C
Een tv-programma dat jou wil vertellen over het nieuws.
D
Een tv-programma dat jou wil vermaken.
Slide 9 - Quizvraag
Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen
Slide 10 - Quizvraag
Synoniem voor absent is
A
absent
B
afwezig
C
aanwezig
D
bijzonder
Slide 11 - Quizvraag
Synoniem voor produceren is
A
verhuizen
B
maken
C
product
D
leren
Slide 12 - Quizvraag
En nu aan de slag!
Kijk op je dagplanner welke opdrachten je moet maken