2 BK, Kap. 6 (2), Grammatik

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Persoonlijke voornaamwoorden

1e en 4e naamval (Spickothek)

Ich habe etwas für ... (jou) mitgebracht.

Ich habe gegen ... (hen) Fußball gespielt.

Habt ... (jullie) viel Spaß gehabt?

Ohne ... (jullie) geht es wirklich nicht!

Het lijdend voorwerp vinden? Dat moet makkelijker kunnen!

We gaan de hij/hem regel leren.

Bij welke naamval staat het woord hij?

Bij welke naamval staat het woord hem?

Kun je het vervangen door hij, kies je dus de bovenste regel

Kun je het vervangen door hem, kies je dus de middelste regel

Ik heb de hamburger gegeten.
Ik heb hij gegeten?
Ik heb hem gegeten?

1. hij
2. hem

De man liep op straat te bellen.
Hij liep op straat?
Hem liep op straat?

1. hij
2. hem

Ich habe (jullie) ... gestern gesehen.
Ik heb hij gezien?
Ik heb hem gezien?

1. hij
2. hem

Habt (jullie) ... Eis gegessen?
Heeft hij ijs gegeten?
Heeft hem ijs gegeten?

1. hij
2. hem

Nu gaan we echt oefenen!

10 vragen met de spickothek en we doen alles door elkaar.

Ich treffe (u) ... morgen am Bahnhof!
Ik tref hij of ik tref hem?

Du bist mein Freund. Ich mag (jou) ...
Ik mag hij of ik mag hem?

(jullie) tanzt wirklich fantastisch!
Hij danst geweldig of hem danst?

Ich helfe gern, du kannst (mij) ... immer anrufen.
Jij kan hij bellen, of jij kan hem bellen?

Timo wohnt neben uns. Ich kenne (hem) ... gut.

ich habe etwas für (jullie) ... mitgebracht.

Wecke (ons) bitte um halb sieben!

Habt (jullie) ... Lust um mit nach Berlin zu fahren?

Ich habe (jullie) ... gestern noch angerufen!

Willst du bei (mij) ... schlafen?

Als je het nog lastig vindt, videobel dan in Teams!!