In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
16.5 lichaamsvreemde eiwitten: afstoten of niet
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Leerdoel 16.5
Je leert het verband tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen
Je leert wat de oorzaak is van een resusbaby en hoe dit voorkomen kan worden
Je leert hoe immunotherapie werkt bij kanker
Slide 3 - Tekstslide
Vaccinatie
Klassiek vaccin:
de prik bevat antigenen van een ziekteverwekker (dus niet de hele ziekteverwekker!)
Nieuwe methode:
de prik bevat het mRNA van een antigeen van een ziekteverwekker. Bijv. corona prik
De lichaamscellen moeten eerst zelf het mRNA aflezen en het lichaamsvreemde eiwit vormen. Feitelijk gen therapie.
NB:
Dit antigeen zorgt voor de eerste immuunrespons.
bij de tweede blootstelling aan zelfde antigeen is de reactie is dus sneller en sterker.
Slide 4 - Tekstslide
Immunisatie
Actief vs passief
Actieve immunisatie: je afweersysteem heeft zelf de antistoffen aangemaakt.
Natuurlijk vs kunstmatig
kunstmatig wil zeggen toegediend/ ingespoten
Slide 5 - Tekstslide
Waar hoort wat?
Slide 6 - Tekstslide
Waar hoort wat?
Antistoffen vanuit moedermelk/ placenta
Immuun door daadwerkelijke infectie
Antistoffen ingespoten
Immuun door prik met antigenen/ prik met mRNA
Slide 7 - Tekstslide
Actieve en passieve immunisatie
Als je door een vaccinatie immuun wordt, spreek je van actieve immunisatie. Je lichaam maakt hierbij zelf de antistoffen aan.
Soms krijg je antistoffen toegediend, dan spreek je van passieve immunisatie.
Slide 8 - Tekstslide
Kunstmatige of natuurlijke immunisatie?
Bij een kunstmatige immunisatie krijg je een vaccinatie ( verzwakte of dode ziekteverwekkers) of injectie ( met antistoffen)
Bij een natuurlijke immunisatie raak je geinfecteerd door een ziekteverwekker.
Slide 9 - Tekstslide
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
16.5 Lichaamsvreemden eiwitten afstoten of niet
Slide 10 - Tekstslide
Bloedgroepen
De antigenen kunnen bijvoorbeeld glycoproteïnen (suiker-eiwitcombinatie) of glycolipiden (suiker-vetcombinatie) zijn.
De antigenen op rode bloedcellen bepalen je bloedgroep.
Slide 11 - Tekstslide
Bloedgroepen
Slide 12 - Tekstslide
Bloedgroepen
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Krijg je bloedcellen met een antigeen waarvoor je zelf antistoffen aanmaakt dan gaat je bloed klonteren.
Bij een bloedtransfusie wordt eerst de bloedgroep van de ontvanger getest met een kruisproef.
Slide 15 - Tekstslide
Kruisproef
? ? ? ?
Slide 16 - Tekstslide
Kruisproef
C antiA antiB antiA en B
Slide 17 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Slide 18 - Tekstslide
Resusfactor
Ongeveer 85% van de mensen heeft antigeen D op de rode bloedcellen: de resusfactor.
Als je deze resusfactor niet hebt en bloedcellen in je bloed krijgt mét die factor (antigeen) dan ontwikkel je antistoffen.
-> bloedtransfusie
-> zwangerschap
Slide 19 - Tekstslide
Resusbaby
Slide 20 - Tekstslide
Resusbaby
Tweede baby met resuspositief bloed loopt gevaar tijdens de zwangerschap!
Resusantagonisme: de moeder maakt antistoffen tegen het bloed van het embryo.
Slide 21 - Tekstslide
Immunotherapie tegen kanker
Relatief nieuwe therapie.
Tumorcellen worden opgekweekt en samengebracht met lymfocyten. Lymfocyten die reageren op (actief worden bij) het contact met antigenen op de tumorcellen (op het MHC-I eiwit) worden geïsoleerd en vermeerderd.
Wanneer deze cellen bij de patiënt worden ingespoten herkennen en doden ze tumorcellen.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
Leerdoel 16.5
Je hebt het verband geleerd tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen
Je hebt geleerd wat de oorzaak is van een resusbaby en hoe dit voorkomen kan worden
Je hebt geleerd hoe immunotherapie werkt bij kanker