Spelling: herhaling stof

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 1 - Quizvraag

Het vliegtuig
A
lande
B
landde

Slide 2 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het gelande vliegtuig
B
Het gelandde vliegtuig.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is juist?
A
kieviten
B
kievieten
C
kievitten

Slide 4 - Quizvraag

Wat is juist?
A
bureau's
B
bureaus

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het is ergens daar tussenin.
B
Het is ergens daartussenin.
C
Het is ergens daar tussen in.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Ik woon in het westen van het land.
B
Ik woon in het Westen van het land.

Slide 7 - Quizvraag

Welke meervouden zijn goed?
A
Muisen, feën, theorieën
B
Muizen, feën, theorieën
C
Muizen, feeën, theoriën
D
Muizen, feeën, theorieën

Slide 8 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Zuid-Amerika
B
Zuidamerika
C
zuid-amerika

Slide 9 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Mevrouw Van Dam koopt citroenen.
B
Mevrouw van Dam koopt citroenen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik schrijf deze brief aan Noord-europese politici
B
Ik schrijf deze brief aan Noord-Europese politici.
C
Ik schrijf deze brief aan noord-europese politici

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed?
A
industries
B
industriën
C
industrieën
D
industriesen

Slide 12 - Quizvraag

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 13 - Quizvraag

Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de samenstelling goed op:
niveau + indeling

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
niveau + verschil

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
chocolade + eitjes

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
cosmetica + industrie

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
karate + examen

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
karate + trap

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
opera + uitvoering

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
stage + activiteit

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
stage + instelling

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
informatie + uitwisseling

Slide 24 - Open vraag

In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 25 - Quizvraag

Van de nectar uit bloemkelken maken ____.
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 26 - Quizvraag

De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 27 - Quizvraag

Het ____ voor het stationsgebied, gaat niet door.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 28 - Quizvraag

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 29 - Quizvraag

Vorige week
Maken in Learnbeat:  hf. 12/12.2 spellingregels

Onderdeel E: meervoudsuitgangen I  (1 t/m 20)
Onderdeel P: verkleinwoorden (1t/m 20)
Ga daarna verder met onderdeel  D Leestekens (opgave 1 t/m 12)
Begin daarna opnieuw met werkwoordspelling (paragraaf 12.3 werkwoordspelling), onderdeel I. 
Gebruik je tijd goed! Houd je eigen voortgang bij.

Slide 30 - Tekstslide

Nakijken
Hf. 12/ 12.2:
onderdeel H: opgave 2 t/m 20
onderdeel G: 2 t/m 20
Eventueel:
Hf. 3, paragraaf 3.3: spelling totaal 3

Oefen daarna volgens je eigen route. Alle antwoorden staan open.


Slide 31 - Tekstslide