KW 2024-10 | Wiederholung für die Prüfung

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 43 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

timer
4:00

Slide 8 - Tekstslide

timer
4:00

Slide 9 - Tekstslide

timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

‘(Mijn) Tante (v) fährt gerne Auto.’
Wat is de juiste vertaling van ‘mijn’?
A
Meine
B
Deine
C
Meinst
D
Mein

Slide 14 - Quizvraag

‘(Jouw) Freunde (mv) sind sehr nett.’
Wat zou je hier invullen voor ‘jouw’?
A
Ihre
B
Unsere
C
Deine
D
Meine

Slide 15 - Quizvraag

‘Ist das (zijn) Fahrrad (o)?’
Hoe zou je ‘zijn’ vertalen?
A
unser
B
sein
C
dein
D
ihr

Slide 16 - Quizvraag

‘Wir haben (onze) Skikleidung (v) mitgenommen’
Vertaal ‘onze’
A
ihre
B
deine
C
unsere
D
unseren

Slide 17 - Quizvraag

‘Sind das (jullie) Bleistifte (mv)?’
Hoe vertaal je ‘jullie’?
A
ihre
B
unsere
C
deine
D
euere

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal het woord
‘der Mittwoch’
A
de midweek
B
de vrijdag
C
de donderdag
D
de woensdag

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal
‘Stundenplan’

Slide 20 - Open vraag

Vertaal
‘der Buntstift’

Slide 21 - Open vraag

Waar zie je een voorzetsel,
dat NIET de 4e naamval regeert?
A
durch, ohne, für
B
ohne, mit, bis
C
durch, bis, gegen
D
für, durch, um

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
‘Ohne Sie mache ich nicht mit.’
A
Zonder hun doe ik niet mee.
B
Zonder jou doe ik niet mee.
C
Zonder u doe ik niet mee.
D
Zonder ons doe ik niet mee.

Slide 23 - Quizvraag

‘(Voor jou) habe ich die Blumen bestellt ’
Vertaal ‘Voor jou’
A
Für du
B
Für dein
C
Für dich
D
Für Sie

Slide 24 - Quizvraag

‘Was hast du (tegen hem)?’
Vertaal ‘tegen hem’
A
gegen herr.
B
ihm entgegen.
C
gegen er.
D
gegen ihn.

Slide 25 - Quizvraag

‘Wir machen uns sorgen (om u).
Hoe zou jij ‘om u’ vertalen?
A
um sie.
B
um Sie.
C
um ihr.
D
um Ihr.

Slide 26 - Quizvraag

2HA2

Slide 27 - Tekstslide

2HA4

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide