Paragraaf 7 - Voorzetsel (1)
Voorzetsels geven het volgende aan:
- een plaats (in de kast)
- een tijd (na de pauze)
- een reden of oorzaak (door de regen)
Voorbeelden van voorzetsels zijn na, tussen, door, in, op, over
Een voorzetsel kun je voor een lidwoord en een zelfstandig naamwoord zetten: naast de kast