Fictie

Fictie
13 februari
2M3
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Fictie
13 februari
2M3

Slide 1 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?

Slide 2 - Tekstslide

Fictie zijn verzonnen verhalen of teksten
&
non-fictie zijn verslagen of teksten die gebaseerd zijn op feiten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

fictie

Verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert, heeft het verhaal zelf bedacht.


Geschreven om je te vermaken.


Voorbeelden:

Leesboek, stripverhaal, musical, game, film, poëzie

Slide 4 - Tekstslide

non-fictie

Teksten over de werkelijkheid. Wat er staat, is echt gebeurd en geeft informatie.


Geschreven om je te informeren of instrueren.


Voorbeelden:

Nieuwsbericht, biografie, journaal, schoolboek, kookboek

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Cinderella is ...
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

3 op reis is ...
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 9 - Quizvraag

Realistische fictie
Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 10 - Tekstslide

Niet realistische fictie
Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 11 - Tekstslide

Waargebeurde elementen
Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 

Slide 12 - Tekstslide

Realistische fictie = verzonnen verhalen die echt gebeurd zouden kunnen zijn.
Niet-realistische fictie = Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Razend is ...
A
Realistische fictie
B
niet-realistische fictie
C
non-fictie

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Oorlogswinter is ...
A
Realistische fictie
B
niet-realistische fictie
C
non-fictie

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Black Panther is ...
A
Realistische fictie
B
niet-realistische fictie
C
non-fictie

Slide 19 - Quizvraag

Helden en schurken 

Slide 20 - Tekstslide

Kenmerken van een held
  • Gedraagt zich goed en redt de mensheid van het kwaad;
  • Hebben kracht, moed, doorzettingsvermogen;
  • Krijgshaftig (dapper, strijdlustig);
  • Hebben (vaak) een supertalent of superkracht;
  • Hebben kenmerkende kleding;
  • Hebben vaak een hulpje of wijze raadsman.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van een held?
A
Aardig
B
Dapper
C
Superkrachten
D
Strijdlustig

Slide 22 - Quizvraag

Maar... helden zijn niet perfect.
Ze zijn soms wat ongeduldig of wraakzuchtig
En..
Ze hebben vaak een achilleshiel... 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een achilleshiel, als je het figuurlijk gebruikt?
A
een blessure bij voetbal
B
een zwakke plek, waar je kwetsbaar bent
C
je sterke kant, je talent
D
je hart (waar je het hardst geraakt kan worden)

Slide 24 - Quizvraag

Achilleshiel
Betekent zwakke plek.

Slide 25 - Tekstslide

Vaak...
Hebben ze een geheim wapen of talent

Slide 26 - Tekstslide

Maar...
Ze zijn nooit alleen. 
De schurk! 

Slide 27 - Tekstslide

Schurken
Zonder schurk = geen held
Tegenpool van de held
Ze zijn slecht: in- en ínslecht
Hun slechtheid komt ergens vandaan.

Slide 28 - Tekstslide

Antiheld
Beetje sullige, sukkelige held
Bijv. onhandig, oenig type
Let op: het is niet het tegenovergesteld van een held, want dat is de schurk) 

Slide 29 - Tekstslide

Heb je een ander voorbeeld van een antiheld?

Slide 30 - Woordweb

Beoordelen van een verhaal
Personages
Gebeurtenissen
Opbouw
Schrijfstijl

Slide 31 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Over fictie kun je je mening geven, dat doe je met beoordelingswoorden.
Daarna komt de uitleg waarom.

Slide 32 - Tekstslide

Beschrijven van persoon

Karaktereigenschap         gedrag van een persoon

 

Zichtbaar uiterlijk               feiten over hoe iemand eruit ziet


Onzichtbaar kenmerk       achtergrond - milieu waar je in leeft


Slide 33 - Tekstslide

zichtbaar uiterlijk

Slide 34 - Woordweb



Wat is geen voorbeeld van een uiterlijk kenmerk?
A
groene ogen
B
blauwe plekken
C
blonde haren
D
gebroken hart

Slide 35 - Quizvraag



Een nieuwsbericht in de krant is ...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 36 - Quizvraag



Johan Cruijf had bruin haar.
Dit is een ...
timer
0:10
A
Karaktereigenschap
B
Uiterlijk kenmerk
C
Onzichtbaar kenmerk

Slide 37 - Quizvraag


Een beoordelingswoord is ...
A
een feit
B
een argument
C
een mening
D
een idee

Slide 38 - Quizvraag


Het journaal is ...
A
realistische fictie
B
niet realistische fictie
C
non-fictie

Slide 39 - Quizvraag



Een krantenartikel in de krant De Speld is ...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 40 - Quizvraag



Een voorbeeld van een onzichtbaar kenmerk is ...
A
gelovig zijn
B
blauwe ogen hebben
C
vriendelijk zijn
D
sproeten hebben

Slide 41 - Quizvraag

Les 48 - Thema
  • Thema is de kortst mogelijke versie van een verhaal.
  • Het wordt niet letterlijk benoemd
  • Je moet het zelf uit de gesprekken, gedachtes, gebeurtenissen en afloop van het verhaal halen. 

Slide 42 - Tekstslide

Thema
Een verhaal kan meerdere thema's hebben.
VB: Vriendschap, liefde, angst, dood

Slide 43 - Tekstslide

We hebben aan het begin de trailer van Assepoester gezien. Wat is het thema hiervan?
A
Prinses
B
Eerlijkheid overwint
C
Rijkdom
D
Stieffamilie

Slide 44 - Quizvraag

Moraal
De wijze les die je uit een verhaal kan halen. 

Slide 45 - Tekstslide

Welk thema zou De Lion King kunnen hebben?

Slide 46 - Woordweb

Welk thema zou Frozen kunnen hebben?

Slide 47 - Woordweb

Lees het fragment, wat is volgens jou het thema?

Slide 48 - Open vraag

Als jouw leven een film was?
Wat zou dan het thema zijn?

Slide 49 - Woordweb

Aan de slag
Maken les 49
opdracht 1 t/m 7
timer
15:00

Slide 50 - Tekstslide

Klaar?
Geen huiswerk, anders is het huiswerk voor morgen!

Slide 51 - Tekstslide

Een moraal is een wijze les uit een verhaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 52 - Quizvraag

Een thema wordt letterlijk in het verhaal genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 53 - Quizvraag