Aanwijzend en vragen voornaamwoord

Hoofdstuk 4: grammatica; woordsoorten
Aanwijzend voornaamwoord
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: grammatica; woordsoorten
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord:
* Wijst een mens, een dier of een ding aan;
* Het kan voor een zelfstandig naamwoord staan;
* Het kan ook alleen staan in de zin (vaak kun je het zelfstandig naamwoord er wel achter denken).
* Aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulke, zo'n dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde. 

Slide 3 - Tekstslide

Zoek het aanwijzend voornaamwoord:
Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.

Slide 4 - Open vraag

Zoek het aanwijzend voornaamwoord:
Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?

Slide 5 - Open vraag

Zoek het aanwijzend voornaamwoord:
Heb je voor dit verslag hetzelfde boek gelezen als Jeanine?

Slide 6 - Open vraag

vragend voornaamwoord:

* Er zijn vier vragend voornaamwoorden wie, wat, welk(e), wat voor (een). 
* Ze staan meestal aan het begin van de zin.
Let op:
* Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoorden als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
Voorbeeld:
Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde.

Slide 7 - Tekstslide

Zoek het vragend voornaamwoord:
Ze snapt niet wat ze anderen aandoet met dergelijke roddels.

Slide 8 - Open vraag

Zoek het vragend voornaamwoord:
Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?

Slide 9 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord
vragend voornaamwoord
hetzelfde
deze
wie
zulke
welke

Slide 10 - Sleepvraag

Hebben jullie nog vragen?

Slide 11 - Woordweb

Opdrachten maken:
Opdracht 4 op blz. 127 maken.

Slide 12 - Tekstslide